Herinneringen
(1968)–B.C. de Jonge– Auteursrechtelijk beschermd26. H. Colijn aan De Jonge, 18 okt. 1935.Ga naar voetnoot79Eigenlijk had ik U allang eerder moeten schrijven over den toestand op internationaal terrein, een toestand die ongetwijfeld niet zonder bedenking is. Het blijkt nu ook weer, dat men heel gemakkelijk mooie regelingen op papier ontwerpen kan, maar dat de toepassing als men voor de feiten komt te staan vaak niet meevalt, althans niet indien men de ernstigste consequenties vermijden wil. Ik heb van meet aan niet veel gevoeld voor een belemmering van den invoer in Italië, omdat de uitvoering daarvan juist gevaren met zich brengt dat men ten slotte tot een blokkade zou moeten overgaan en in verband met Duitschland en Japan (aannemende dat Amerika vrijwillig zal meedoen) daaruit gevolgen zouden kunnen voortvloeien, welke niemand begeert. Ik heb daarom reeds een week voor de bijeenkomst van den Volkenbond te Genève een nota voor den Ministerraad opgesteld, waarin ik betoogde, dat de oplossing gezocht moet worden in een andere richting, nl. stopzetting van den uitvoer uit Italië door den invoer van Italiaansche goederen in de landen, die lid van den Volkenbond zijn, te belemmeren en tevens door credietverschaffing tegen te gaan. Iedere regeering heeft dan slechts te maken met haar eigen onderdanen en het resultaat is, dat door het ontbreken van deviezen naast driekwart stopzetting van den Italiaanschen uitvoer ook de invoer in Italië in gelijke mate wordt belemmerd. Tot mijn genoegen is het resultaat geweest, dat Genève, na aanvankelijk den weg te hebben gevolgd van belemmering van den invoer in Italië, thans meer en meer de | |
[pagina 443]
| |
laatste richting uitgaat. Het spreekt vanzelf, dat de door Nederland toegepaste maatregelen ook voor de overzeesche gewesten gelden. Het komt mij voor, dat Mussolini in tweeërlei opzicht zich misrekend heeft. In de eerste plaats heeft hij gespeculeerd op de zwakheid van de Engelsche politiek tusschen 1920 en 1935. Die politiek is inderdaad bij menige gelegenheid zeer zwak geweest, maar nu men in Engeland het gevaar van de ontwikkeling der dingen ziet, komt de oude Britsche geest weer boven en laat Engeland merken dat het bereid is met kracht zijn belangen te verdedigen. Als ik zeg: zijn belangen te verdedigen, dan geloof ik dat men dit niet moet zien alleen met het oog op de Abessijnsche kwestie als zoodanig, maar rekening moet houden met daaruit mogelijk voortvloeiende gevolgen. Bekneld tusschen een Italiaansch Lybië en een Italiaansch Abessinië, lijkt mij de verovering van Egypte door Italië slechts een kwestie van tijd, aangezien het met de moderne hulpmiddelen voor Italië niet al te moeilijk is om de toegangen tot de Oostelijke helft van de Middellandsche Zee af te sluiten, terwijl het zelf vanuit het zuiden des lands de vrije beschikking over die Oostelijke helft hebben zou. Verlies van Egypte beteekent voor Engeland verlies van het Suez-Kanaal, waarmede het bestaan van het Britsche wereldrijk in het hart zou worden getroffen. Hieruit verklaar ik de houding van Engeland, waarop Mussolini blijkbaar niet gerekend heeft. Een tweede misrekening is gelegen in de houding van Duitschland. Het Oostenrijksche volk is en blijft sterk anti-Italiaansch gezind, ongeacht de houding die de regeering-Schuschnigg aanneemt. Wanneer Hitler te sterke Italiaansche neigingen zou vertoonen, zou de terugslag daarvan zijn verlies van zijn greep op de Oostenrijksche bevolkingsmassa, en daar de vereeniging van Oostenrijk met Duitschland bij hem naar mijn oordeel boven alles blijft gaan, geloof ik niet dat Duitschland zich naar den kant van Italië keeren zal. Intusschen blijven er ook zoo nog genoeg gevaren voor verwikkelingen over, zoodat het noodig is op zijn hoede te blijven. Dit laatste geldt natuurlijk ook voor ons in verband met den toestand in het Oosten. Onze positie wordt er niet gemakkelijker op wanneer Engeland's handen in het Westen gebonden zouden zijn. Ik heb dan ook versterking van de defensie in overweging en kom met een fonds van ongeveer 50 millioen, hoofdzakelijk echter voor de Nederlandsche defensie, omdat ik nog niet in staat ben het vraagstuk in Indië te overzien, zoolang ik het advies van de Indische regeering over het rapport-Kan nog niet hebGa naar voetnoot80. Zou ik U mogen verzoeken om het uitbrengen van dit advies te bespoedigen en zoudt Ge er | |
[pagina 444]
| |
tevens voor kunnen zorgen, dat ik werkelijk een afdoend advies krijg? Het is m.i. tijd dat aan de aarzeling een einde wordt gemaakt. De zwakheid van de Indische maritime defensie ligt in de duurte van haar Nederlandsche wederhelft, een gevolg van de omstandigheid, dat men voor elke 100 Europeanen die in Indië dienen, er 125 hier heeft. En aangezien men deze menschen geen duimen kan laten draaien, moeten er voor die 125 schepen zijn, welke schepen voor het meerendeel voor de Nederlandsche defensie niet noodig zijn. Versterking van de defensie in Indië moet dus om financieele redenen gepaard gaan met vermindering van de maritime defensie in Nederland. |
|