Herinneringen
(1968)–B.C. de Jonge– Auteursrechtelijk beschermd21. H. Colijn aan De Jonge, 1 mei 1934.Ga naar voetnoot71Nu ik niet zelf mijn voorgenomen reis kan maken, gelijk ik U al eerder berichtte, heb ik toch besloten om den heer Hardeman, die de brenger van dezen brief is en die mij vergezeld zou hebben op mijn Indische reis, op den gewonen tijd te laten vertrekken, in verband met de uiteindelijke vaststelling van de begrooting voor 1935. De positie van den heer Hardeman is natuurlijk een delicate, aangezien hij zonder speciale regeeringsopdracht in Indië komt, maar ik heb vol vertrouwen, dat het U gelukken zal om hem in de gelegenheid te stellen zooveel als maar eenigszins mogelijk is zich door mondelinge gedachtenwisseling op de hoogte te stellen van de Indische toestanden en van de inzichten van Uzelf en van Uw adviseurs. Dit betreft natuurlijk in de eerste plaats den budgettairen toestand. Uit de laatste per luchtmail ontvangen cijfers blijkt, dat de inkomsten voor 1935 geraamd zijn op nog geen volle ƒ 250.000.000, - terwijl de uitgaven op ƒ 336.000.000, - zijn geschat, latende aldus een tekort van ƒ 86.000.000, -. | |
[pagina 437]
| |
Dit tekort zal, naar het zich laat aanzien, verminderd kunnen worden met een bedrag van ƒ 10.000.000, - als Nederlandsche bijdrage in de kosten van de maritieme defensie, een bedrag van ± ƒ 8.000.000, - bij doorvoering van de voorstellen der Pensioen-Financieringscommissie, zoodat ± ƒ 20.000.000, - als resultaat van de conversie van schuld, voorzoover die in den loop van dit jaar kan tot stand komen, tezamen aldus ƒ 38.000.000, -, zij het dan ook niet op de begrooting, toch feitelijk in mindering kan worden gebracht op de uitkomst voor 1935. Het tekort reduceert zich dus in een rond cijfer tot ƒ 50.000.000, -. Ik vrees, dat voor 1935 de inkomsten niet meer dan rond ƒ 250.000.000, - zullen kunnen opbrengen, hoewel er zekere verwachtingen mogen worden gekoesterd, dat voor het jaar 1936 de inkomsten weer iets hooger zullen kunnen worden geraamd, als een gevolg van hoogere opbrengst uit tin, betere resultaten bij de thee en misschien ook bij de rubber. In elk geval bewijst het tekort van ƒ 50.000.000, - voor 1935 afdoende, dat met de besnoeiing van de uitgaven in Nederlandsch Indië nog op drastische wijze zal moeten worden voortgegaan. Want ook al zou het mogelijk zijn, wat op het oogenblik niet te voorzien is, om van Nederland een grooter bedrag dan ƒ 10.000.000, - te verkrijgen voor tegemoetkoming in de kosten van de maritieme defensie, ja zelfs indien de maritieme defensie in haar geheel voor Nederlandsche rekening kwam, dan nog zou er een gat van ƒ 40.000.000, - te stoppen overblijven. Ik zal het dus bijzonder op prijs stellen, indien de verdere bezuinigingsmogelijkheden met den heer Hardeman grondig kunnen worden doorgesproken. Dat kan aan de vlotte afdoening van zaken slechts ten goede komen. Ik verwacht, dat er ook nog wel het een en ander te verkrijgen is uit de samensmelting van Banka en Billiton, waarover ik U gisteren een telegram zond. Ik erken ten volle, dat het heel moeilijk zal zijn de uitgaven beneden de ƒ 300.000.000, - terug te drukken, maar aan den anderen kant acht ik dit toch onvermijdelijk, zoolang niet meer uitzicht bestaat op het stijgen van de inkomsten tot het niveau van ƒ 300.000.000, -. Ook laat het zich niet aanzien dat Nederland in staat zal zijn om belangrijk meer te doen dan de financiering van de tekorten, de garantie van de Indische schuld en een bijdrage in de kosten voor de maritieme defentie, behalve dan dat wij ons best doen om zooveel mogelijk verruiming te vinden voor den afzet van Indische producten. Van de heffing van nieuwe belastingen verwacht ik niets. De belastingdraagkracht is zoo gespannen, dat elke verzwaring eerder aanleiding geeft tot vermindering dan tot verhooging van de opbrengst. Een verschijnsel, dat zich ook hier in Nederland bij sommige heffingen reeds begint voor te doen. Ik behoef wel niet te zeggen, dat ik niet bereid ben om het denkbeeld van schuldverwerping in overweging te nemen en dat evenmin devaluatie van de munt binnen de sfeer eener practische politiek ligt. | |
[pagina 438]
| |
Wat het eerste betreft zou de grootst denkbare calamiteit worden opgeroepen die Nederland en Indië beiden zou kunnen treffen. De vlottende schuld van het Koninkrijk zal binnen betrekkelijk korten tijd tot ongeveer 1 milliard zijn opgeloopen en men behoeft zich niet af te vragen wat er gebeuren zou, indien de Indische schuld gedeeltelijk gerepudieerd werd. Wat het laatste betreft (devaluatie van de munt) heeft men te doen met een vraagstuk, dat op dit oogenblik door geen enkelen Staat alleen kan worden opgelost. De ervaring leert, dat het aan den export niet ten goede komt, in verband met het steeds ruimer toegepast wordende contingenteeringsbeginsel. De Engelsche export is sinds de depreciatie van het pond niet toegenomen. Denemarken, waar de kroon nog door het pond heenzakt, heeft zijn export naar Engeland, zijn voornaamste markt, in gelijke mate zien afnemen als Nederland, dat op het goud gebleven is. Dit vloeit eenvoudig hieruit voort dat, als men zijn contingent geleverd heeft, de rest geen uitweg meer heeft, ook al zou men het voor niets willen leveren. Bovendien hangt het Nederlandsche en het Indische muntwezen dermate samen, dat men de zaak voor het Koninkrijk in zijn geheel moet bezien en niet voor een van zijn onderdeelen alleen. Behalve het hoofddoel van de reis van den heer Hardeman zijn er nog enkele nevendoeleinden, waarbij ik hoop dat gij hem de gelegenheid kunt schenken om zich geheel op de hoogte te stellen. Eén van de voornaamste onderwerpen van dien aard betreft de bezuiniging bij het onderwijs. Er heerscht hier te lande in de kringen van Missie en Zending ernstige vrees, dat de heer Schrieke niet objectief genoeg staat tegenover het bijzonder onderwijs. Ik matig mij geen oordeel aan over de vraag of dit gevoelen juist is, hoewel uit enkele dingen, die ambtelijk te mijner kennis kwamen, deze vrees niet geheel ongegrond schijnt. Het spreekt vanzelf, dat bij de inkrimping van het onderwijs het bijzonder onderwijs evengoed zijn offers moet brengen als het openbaar onderwijs, maar de oplossing van dien kant van het probleem moet op een volkomen loyale wijze worden doorgevoerd. Speldeprikken verbitteren, zonder dat het resultaat evenredig is aan hetgeen men daardoor denkt te kunnen bereiken. Teneinde de gevoeligheden op dit punt zooveel mogelijk te ondervangen zou het misschien gewenscht zijn, dat gij de gelegenheid zoudt willen bevorderen, dat de heer Hardeman ook persoonlijk van gedachten kan wisselen met vooraanstaande personen uit de Missie en de Zending. De heer Hardeman is als oud-directeur van Onderwijs volkomen in staat om het vraagstuk van de ambtelijke zijde te bezien en kan wellicht door mondelinge besprekingen ongemotiveerde vrees aan die zijde, die hier aanleiding geven kan tot politieke moeilijkheden, gemakkelijk wegnemen, omdat tegen hem niet het wantrouwen bestaat, dat ten opzichte van den heer Schrieke aanwezig is. Voor het overige herhaal ik mijn beroep in den aanvang van dit schrijven gedaan, om den heer Hardeman alle gelegenheid te schenken zich geheel | |
[pagina 439]
| |
van de toestanden op de hoogte te stellen, zoodat hij mij zoo goed mogelijk kan inlichten over mogelijkheden en onmogelijkheden, waardoor veel heen en weer geschrijf kan worden voorkomen. |
|