Herinneringen
(1968)–B.C. de Jonge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 422]
| |
13. De Jonge aan W. Röell, 2 juli 1933.Ga naar voetnoot38Hedenmorgen ontving ik je brief, die mij bijzonder welkom was. De lezing van de Aneta-telegrammen met de slechte berichten over de Conferentie te Londen had mij gedeprimeerd en ik had behoefte aan gedachtenwisseling. Wat zou ik graag alles met je doorpraten; er is zoo veel en het is alles zoo moeilijk. Er zijn hier zoo weinig menschen aan wier oordeel ik waarlijk hecht; niet omtrent bezoldigingen en andere ambtenarenkwesties - daarvan weet men genoeg; het is soms of er geen andere belangen zijn - maar omtrent de groote dingen, die thans aanhangig zijn. Men ziet hier alles zoo Indisch. En boven alles blijft men kankeren, is altijd in de contramine, heeft geen oog voor het groote werk dat gedaan wordt, maar valt dood op kleinigheden. Op steun aan de Regeering in dezen moeilijken tijd en in dit koloniaal geregeerde land moet men niet rekenen. De Vaderlandsche(!) Club ging officieel in de oppositie en sloot zich aan bij de Fascisten; daarmede schieten we wel op!Ga naar voetnoot39 Dat zijn de menschen op wie ik natuurlijkerwijze moest kunnen steunen; zij brallen steeds over gezagsschemering, maar laten onderwijl het gezag in den steek. Mijn rechterhand, de Alg. Secr., de Heer Gerke, is uitnemend, kent alle details, weet alles uit het hoofd, is buitengewoon trouw en toegewijd, een krachtige hulp dus, maar in zake beleid ga ik niet op hem af; hij is als adviseur dus minder gevaarlijk dan men veelal denkt! Op de Secretarie zitten een paar aardige jonge menschen met goede hersens - slag Kamer 17Ga naar voetnoot40 - maar ik heb ze moeten leeren tegenspreken. Dat is hier geen stijl; mijn Ambtsvoorganger, opgevoed in de Indische school, kon geen tegenspraak dulden. Daarom moet ik soms op de Nota's uitdrukkelijk zetten: Toe, spreek me nu tegen, als ik ongelijk heb. Voorts moet ik ook hier soms met koeien en paarden werkenGa naar voetnoot41 om de heeren te prikkelen. Het helpt wel. De Directeuren zijn in doorsnee knap, maar ambtenaren; algemeen beleid is ook hun fort niet. De politieke leiders in den Volksraad zal ik maar buiten beschouwing laten; de beste is nog de Chinees Kan, een verstandig, bekwaam en gouvernementeel man, de eenige, die uit eigen beweging nu en dan bij mij komt praten, wat ik altijd zeer apprecieer. Ook de Procureur Generaal, Mr. Verheyen, is een zeer bruikbaar element; al sinds geruimen tijd heb ik een vasten maandelijkschen spreekdag met hem, waardoor ik goed op de hoogte blijf van hetgeen er om gaat en hij leert hoe ver ik gaan wil. Den grootsten steun vind ik nog in den Raad van N.I.; die werken steeds naar mij toe, ook al zijn we het niet altijd eens. De vergaderingen, die ik bij belangrijke dingen zelf presideer, zijn altijd vruchtdragend; we vinden elkaar dan. Zoo | |
[pagina 423]
| |
kwam het onlangs voor, dat de vice-praeses mij aan het einde van een vergadering aarzelend de vraag stelde: Excellentie, we zouden zoo gaarne weten hoe U eigenlijk tegenover het extremisme staat. Die vraag was niet zoo gemakkelijk in eens te beantwoorden, maar eenmaal begonnen heb ik een uur doorgepraat onder gespannen aandacht van het college. Onder ontleding van de verhoudingen in Indië heb ik betoogd, dat ik voor het extremisme niet bang was, mits wijzelf het niet tot een gevaar maakten door gebrek aan eensgezindheid, altijddurende kritiek, eeuwig gedaas over het gezag en twijfel aan de mogelijkheid om hier nog 300 jaren te zitten. Den volgenden dag kreeg ik bericht, dat het college zeer onder den indruk was geweest en volkomen instemde. Dat deed mij genoegen; het was niet een speech, maar een geloofsbelijdenis geworden. Maar voor eigenlijk overleg in het dagelijksch werk, waarbij dikwijls heel belangrijke beslissingen genomen moeten worden, sta ik vrijwel alleen; dan mis ik menschen als jij, Insinger en Woltman. Dat gevoelde ik onlangs weer bij het samenstellen van de openingsrede. Dat was zeer moeilijk; wat Colijn wilde, wist ik niet; wat mocht ik zeggen, wat moest ik verzwijgen? Welken kijk op de toekomst moest ik geven? Hoe moest ik den toestand van het oogenblik voorstellen? Men hecht zulk een belachelijke waarde aan deze rede; ieder woord wordt afgewogen. Ge gaat niet accoord met mijn beschouwing dat de Z.P. geen zuivere Marine-zaak was. Maar ge hebt hier niet de voorafgaande maanden medegemaakt; denk aan Reens en Vrijburg: de Reg. is onze grootste vijand!Ga naar voetnoot42 Het zat hier in de lucht. Ook ik ben overtuigd, dat de tucht bij de Marine niet deugt en dan kwam er bij het voorbeeld van de Engelsche vloot, dat het onderbewustzijn van de officieren volkomen ontwricht had. Ik begrijp dat gezelf thans voor groote moeilijkheden staat; in hoever kunt ge op Uw chef aan? Welke is zijn positie tegenover de combinatie Marchant-Oud? Wat te zeggen van het Kabinet? Ik blijf nog altijd veel vertrouwen stellen in het gezonde verstand en de daadkracht van Colijn. Ik klaag dan ook niet; we krijgen vlotte en snelle beslissingen. Zeker is er kans dat hij wild zal zijn; hij heeft dan ook te veel hooi op zijn vork. Men maakt zich hier reeds ongerust over de vele aanwijzingen, maar ik beschouw ze lang niet alle als ‘aanwijzingen’ en zal zeker mij verzetten als ik dat noodig acht; voorloopig is het echter aangenaam in verschillend opzicht te weten hoe hij over dingen denkt. Zeer onlangs kreeg ik den eersten particulieren brief, waarin hij zeer somber was. Zal hij te Londen iets kunnen bereiken? Dat men zijn verdiensten erkent, blijkt wel, maar dat is niet genoeg. Over zijn Kabinet schud ik, evenals gij, het hoofd. Bovenal was zijn Reg. verklaring voor mij een teleurstelling. Een Kabinet als dit is bestaanbaar op een scherp gesteld program, maar daarvan bleek niets. | |
[pagina 424]
| |
Zoo ziet alles bij elkaar er nog niet zoo mooi uit, hier niet en zeker ook niet in Holland; Colijn schreef mij: als we de begrooting voor 1934 eerlijk opmaken is er een tekort van tusschen de 275 en 300 millioen. En als dan Londen een failure wordt? Ende desespereert niet. Het is dikwijls gemakkelijker iets te zeggen dan te doen. |
|