Herinneringen
(1968)–B.C. de Jonge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 404]
| |
6. A.C.D. de Graeff aan De Jonge, 28 juni 1931.Ga naar voetnoot8... Wat mijn rede aangaat wil ik U zeggen dat ik voornemens ben die zéér kort te maken (hoogstens 10 à 15 minuten) en dat ik alles wat naar politiek zweemt, achterwege laat evenals eene opsomming van al mijn eigen verdiensten in de afgeloopen jaren. De Heer Fock deed dit laatste maar ik acht het beter dit aan den historieschrijver over te laten. Voor een soort politiek testament voel ik verder niets. Ik had mij gedacht te beginnen met U met een enkel woord te verwelkomen en in te leiden, daarna rechts en links aan trouwe medewerkers mijn dank te betuigen, vervolgens een woord tot den Volksraad om dan met een persoonlijk woord gevolgd door de formeele overdracht te besluiten...Ga naar voetnoot9 Minister van Koloniën. Ik ken den heer De Graaff sinds meer dan dertien jaar. Intiem zijn wij nooit geweest maar wij hebben het toch altijd samen heel goed kunnen vinden en de enkele gevallen van wrijving, welke zich hebben voorgedaan, hebben aan onze persoonlijke verhouding nooit afbreuk gedaan. Ik moet u echter ernstig waarschuwen tegen zijn onbedwingbare neiging om zich op de stoel van den Landvoogd te zetten en dezen als een soort zetbaas van den Minister te beschouwen en te behandelen. Ik ben er van overtuigd dat hij zelf zich daarvan niet bewust is en te goeder trouw meent dat hij den Landvoogd overlaat wat des Landvoogd's is maar de natuur gaat hier bij hem boven de leer. Ik moet u raden daartegen van den aanvang af stelling te nemen, ook wanneer het betrekkelijke kleinigheden geldt. Dat helpt althans voor een poosje totdat hij recidiveert. Geldt dit met betrekking tot de rechtstreeksche verhouding tusschen Minister en Landvoogd, het geldt mede met betrekking tot zijn optreden in de Kamers. Bij herhaling is het deze twee jaar voorgekomen dat de Heer de Graaff in de Kamer uitspraken heeft gedaan, een stellig standpunt heeft ingenomen in kwesties waarover van te voren geen overleg met Indië was gepleegd, of overleg nog gaande was. Dit is natuurlijk principieel verkeerd maar leidt ook practisch tot het zeer ongewenschte gevolg dat hij den Landvoogd tegenover den Volksraad vaak in een uiterst moeilijke positie brengt. De Indische Regeering toch moet dan in den Volksraad of zwijgen of eene zaak verdedigen, waarmede Zij het niet eens is; den Minister désavoueeren kan de GG. natuurlijk niet en evenmin kan de GG. tegenover den Volksraad doen blijken dat er verschil van meening met den Minister bestaat, of dat deze a priori den GG. de handen gebonden heeft. In het algemeen bestaat er bij dezen Minister een groote geringschatting van den Volksraad; daargelaten of deze op zich zelve gemotiveerd is, vergeet de Minister daarbij dat de GG. nu eenmaal met den Volksraad moet samenwerken. In dit verband à propos van | |
[pagina 405]
| |
den Volksraad slechts deze opmerking: waak er v.z.v. mogelijk tegen dat het College zich over uw hoofd heen rechtstreeks tot en tegen den Minister wendt. De Volksraad moet begrijpen dat hij alléén met den GG. en niet met den Minister te maken heeft. Hetgeen de GG. den Volksraad voorlegt, daarvoor draagt hij en hij alléén de verantwoordelijkheid, onverschillig of het initiatief bij hem ligt dan wel op last van den Minister wordt gehandeld. Dat en niet anders heb ik bedoeld met mijn vaak aangevochten uitlating dat de GG. tegenover den Volksraad een eigen verantwoordelijkheid heeft. Kan hij de instructies van den Minister niet aanvaarden of wil hij er zich niet bij neerleggen, dan moet de GG. heengaan. Volgt hij die instructies echter op dan aanvaardt hij daarvoor een eigen verantwoordelijkheid. Met betrekking tot den Volksraad nog dit: waak er tegen dat het College komt op het terrein dat voor de uitvoerende macht is gereserveerd. De neiging daartoe bestaat en is natuurlijk en verklaarbaar maar hier geldt zeker het principiis obsta!... |