Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Tot lering en vermaak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (21,91 MB)






Genre
non-fictie

Subgenre
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Tot lering en vermaak

(1976)–E. de Jongh

Betekenissen van Hollandse genrevoorstellingen uit de zeventiende eeuw


Vorige Volgende
[p. 262]



illustratie

[p. 263]

69 Constantijn Verhout
Werkzaam te Gouda, 2de helft 17de eeuw

De slapende student
Paneel, 38 × 31 cm. Gesigneerd en gedateerd 1663
Stockholm, Nationalmuseet (Op de tentoonstelling in foto aanwezig)

Het is aannemelijk dat de jongeman die achter zijn boeken in slaap is gevallen, een student voorstelt. Hij zit nog tamelijk rechtop in zijn stoel, hoewel zijn hoofd enigszins voorover is gezakt. Zijn linkerhand heeft hij in zijn jas gestoken. De ongeopende folianten die zich vóór hem op de tafel bevinden, lijken op speelse wijze te zijn opgestapeld. Ze vormen een compositie op zichzelf, die sterk afwijkt van de meeste boekenstillevens uit de 17de eeuw, welke uitmunten door opzettelijke wanorde.

Dragen deze stillevens vaak een direct vanitas-karakter, op het schilderijtje van Verhout is dat niet het geval. Voor zover er al van vanitas sprake is, is het indirect. Deze boeken vertegenwoordigen de studie en de moraal om de toegemeten tijd zo goed mogelijk te besteden: ‘wy moeten de bequaemheyt des tijdts leeren uytkoopen, want onse daghen zijn kort en boos’, zoals een 17de eeuwse dominee een passage uit Genesis parafraseerde.1 Hier gaat het erom, dat de boeken onbenut blijven: de slapende jongen verzaakt zijn plichten en zoals hij daar zit, past hij geheel in een lange traditie van luie en slapende figuren, die uiteindelijk afkomstig zijn uit de sfeer van de zeven hoofdzonden.

Talloze middeleeuwse en latere schrijvers hebben zich op uiterst kritische wijze met de luiheid en de slaap beziggehouden, waarbij ze zich doorgaans beriepen op relevante plaatsen uit de bijbel.2 In Nederland is het onder anderen de vermaarde Coornhert geweest die, in

illustratie

69a Jeroen Bosch, De zeven hoofdzonden (detail). Madrid, Prado


[p. 264]

Vant loeye en leckere leven (1582) en ook elders, zijn staf over de verafschuwde ledigheid heeft gebroken.3 De meeste moralisten waren het er bovendien roerend over eens dat deze ondeugd weer andere ondeugden opwekte, met name de wellust; vandaar ook hun heftige reacties.4 Het ‘dolce far niente’ (zalig niets doen) was een begrip dat ver van ze af stond.

Reeds omstreeks 1200 begon men de zonde der luiheid te belichamen in een slapende figuur.5 Bekende voorbeelden in deze iconografie zijn Dürers Droom van de dokter, een gravure waarin het verband tussen slaap en libido zeer nadrukkelijk is gelegd, en Jeroen Bosch' uitbeelding van Accidia (Luiheid), beide daterend uit het einde van de 15de eeuw en beide allegorisch van karakter (afb. 69a).6

Wanneer de 17de eeuwse kunst dezelfde moraal over slaap en luiheid uitdraagt, al of niet ernstig gemeend (dat is soms niet meer vast te stellen), doet zij dat zelden in allegorische trant, maar in het algemeen onder een alledaagse vermomming. Treffende voorbeelden hiervan zijn De slapende keukenmeid van Nicolaes Maes (cat. nr. 33) en het Slapende meisje van Johannes Vermeer. Een ander voorbeeld uit vele levert Adriaen Brouwer in zijn Boerendrinkpartij (afb. 69b), waar een lijvige man in een stoel zit te slapen, terwijl hij net als de slapende student van Verhout een van zijn handen in zijn jak heeft gestoken.7

Dit gebaar is allerminst toevallig maar behoort, gelijk de slapende figuur in zijn geheel, tot een specifieke

illustratie

69b Adriaen Brouwer, Boerendrinkpartij. Den Haag, Mauritshuis


iconografische traditie.8 Het verbergen van de hand of een deel van de arm in een kledingstuk heeft eeuwenlang als een teken van luiheid gegolden: het werkeloos stilliggen van de hand geeft het gewraakte niets-doen aan. Ook de hierboven genoemde, dommelende figuur van Bosch die de Luiheid personifieert in een uitbeelding van de zeven hoofdzonden, houdt een van zijn handen in zijn jak verborgen.

Behalve het ontijdige slapen, vinden we tevens het gebaar van de hand in de bijbel beschreven, en wel in de Spreuken van Salomo (19:24): ‘Een luiaard verbergt de hand in dén boezem, en hij zal ze niet weder aan zijnen mond brengen’.9 Deze spreuk heeft model gestaan voor verscheidene uitdrukkingen en gezegden over handen, waaronder één, welke door Ripa wordt aangehaald in zijn paragraaf over de ‘Luyicheyt’. ‘Manum sub pallio habere, dat is, de handen onder den rock steecken.’10

Ripa's personificatie van de luiheid houdt ‘beyde handen in den schoot of boesem bedeckt’, waarmee ze te kennen geeft ‘dat een luy Mensch ... onbequaem is tot eenige goede werckingen’. De Egyptenaren, betoogt Ripa, symboliseerden de arbeid door middel van een ‘opene hand’ en daarom schilderden zij het tegendeel af met een ‘veracht persoon, die door ledigheyt of luyicheyt krom gingh, dat hy de handen te gelijck in den boesem of schoot stack, en aldus sat.’11

Ripa wenst trouwens ook de personificatie van het flegmatische temperament met de ‘handen in den boesem’ uitgebeeld te zien, hetgeen er op wijst dat het gebaar in kwestie niet uitsluitend aan de Luiheid was voorbehouden.12 Het werd soms eveneens gebruikt ter kenschetsing van personages met een melancholisch temperament, evenals bij de flegmatici met het doel hun traagheid te beklemtonen, een eigenschap die overigens niet ver van luiheid afstaat.13 Een persoon echter die zowel slaapt, als zijn hand in zijn boezem verbergt, zoals de student op het schilderij van Verhout, hoort zonder twijfel thuis in de verwerpelijke categorie van de luiaards.

De manier waarop Verhout zijn figuur heeft voorgesteld, correspondeerde met althans één beeld dat men in de 17de eeuw van studenten had, een beeld dat niet zo heel veel afwijkt van de reputatie die studenten tot op de dag van vandaag genieten. Ook in de tijd van Verhout werden zij door sommigen gezien als lawaaiïge kroeglopers en als luiaards die zich vooral onderscheidden door het verzaken van hun plicht.14

1
Zie Hessel Miedema, ‘Over het realisme in de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw; naar aanleiding van een tekening van Jacques de Gheyn II (1565-1632)’, Oud Holland 89 (1975), 2-18, i.h.b. 15. Godefridus Cornelisz. Udemans, 't Geestelyck Roer van 't Coopmans Schip ..., Dordrecht 1640, 59.
2
Siegfried Wenzel, The sin of sloth, Acedia in medieval thought and literature, Chapel Hill, N.C. 1967, 99-105. Zie over luiheid en slaap verder cat. nr. 33 (Maes).
3
Dieryck Volckertsz. Coornhert, Wercken ... II, Amsterdam 1630, fol. cccccvii-cccccxvii.
4
Deze opvatting was vooral sinds de 14de eeuw gangbaar; zie Wenzel, a.w., 165-174. Renger, 132-135. Typerend in dit verband is dat in een rederijkersspel dat in 1561 te Antwerpen werd gespeeld, de personificatie van Ledicheyt bij het toiletmaken werd geholpen door de figuren Eygen Sinnelijcheyt en Wellusticheyt; zie Gerard Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde (5de herz. dr.) I, 's-Hertogenbosch 1970, 511.
5
Susan Koslow, ‘Frans Hals's fisherboys: exemplars of idleness’, The Art Bulletin 57 (1975), 419-420 en noot 11.
6
Erwin Panofsky, The Life and Art of Albrecht Dürer, Princeton, N.J. 1971,5 71-72. Walter Gibson, Hieronymus Bosch, Londen 1973, 33-34.
7
Zie voor Vermeer: Madlyn Millner Kahr, ‘Vermeer's girl asleep: a moral emblem’, Metropolitan Museum Journal 6 (1972), 115-132. Voor Brouwer: Gerard Knuttel, Adriaen Brouwer: The master and his work, Den Haag 1962, 87, afb. III.
8
Koslow, a.w.
9
Zie ook Spreuken 26:15. De tekst van de Vulgaat spreekt van ‘oksel’ (‘abscondit piger manum suam sub ascella’), maar tijdens de Reformatie werd dit woord veranderd in ‘boezem’, waarna het in protestantse vertalingen gangbaar bleef. De Spreuk dient niet te worden verward met het gezegde ‘de hand in eigen boezem steken’.
10
Ripa, 310.
11
Ibidem.
12
Idem, 76.
13
Koslow, a.w., 432.
14
Zie cat. tent. Leidse universiteit 400. Stichting en eerste bloei 1575-ca. 1650, Rijksmuseum, Amsterdam 1975, 51-53 (spec. nr. A77). Vgl. ook de opmerking over Gerard ter Borchs Hondevlooiertje, eveneens een jongen die zijn studiemateriaal ongebruikt laat, in: Jan Baptist Bedaux en Peter Hecht, ‘Ter Borch 2’, Hollands maandblad, nr. 317 (april 1974), 38-41, i.h.b. 41.

Vorige Volgende

Over het gehele werk

Jan Baptist Bedaux

P.A. Hecht

Jeroen Stumpel

Rik Vos

Jochen Becker