Tot lering en vermaak
(1976)–E. de Jongh– Auteursrechtelijk beschermdBetekenissen van Hollandse genrevoorstellingen uit de zeventiende eeuw
[pagina 250]
| |
[pagina 251]
| |
66 Adriaen van de Venne
| |
[pagina 252]
| |
66b Jan Matham naar Adriaen van de Venne, Boer met eieren (gravure)
daarbij van vogel en kooi, kan deze vrouw niets anders zijn dan een prostituee, die zichzelf immers voor geld verkoopt, en haar huis niets anders dan een bordeel. In de 16de en 17de eeuw dienden vogelkooien wel als uithangborden van bordelen, zoals onder meer te zien is op schilderijen van Jeroen Bosch en Jan Sanders van Hemessen (afb. 66a). Het woord ‘vogel’ en het werkwoord ‘vogelen’ stonden centraal in het erotische taalgebruik van de 17de eeuw, waarbij met name ook de obscene uitdrukking ‘de papegaai laten staan’ (door Bredero gebruikt in zijn Klucht van de Molenaer), in verband met Van de Venne's tafereel ter zake lijkt te zijn.Ga naar eind4 Niet voor niets ook heeft de grijnzende boer een dode haan bij zich en een mand met eieren, waarvan een aantal overigens op de grond valt. De haan gold als een algemeen zinnebeeld van onkuisheid; in die hoedanigheid treedt hij bijvoorbeeld bij Bruegel op.Ga naar eind5 Eieren stonden bekend als middel ter stimulering van de geslachtsdrift.Ga naar eind6 Op een prent die Jan Matham naar Adriaen van de Venne maakte (afb. 66b) figureert een staande boer met eieren die een opvallende gelijkenis vertoont met de boer in het schilderij. Ook hij richt zich tot de beschouwer, wijst op zijn gevulde mand en spreekt, blijkens het onderschrift, de volgende woorden: ‘Wanneer ick't heb verkerft en Trijn begint te schreijen/Neem duske pillen in, dan kan ick haer weer peijen’. Dankzij ‘duske [zulke] pillen’: eieren, weet hij dus zijn vrouw weer te bevredigen.Ga naar eind7 Opmerkelijk in Van de Venne's brunaille is tenslotte nog het standsverschil dat de schilder heeft aangegeven tussen enerzijds de rijk geklede dame en haar metgezel, en anderzijds de rest van het gezelschap. De 17de eeuwse kijker of verzamelaar uit de sociale bovenlaag kon zich in principe met het deftige paar vereenzelvigen en lachen om de leut van lager geklasseerde figuren. Dit alles vormt, naar 17de eeuwse maatstaven, een puntige ‘gril’, waarvan de pointe ons 20ste eeuwers echter grotendeels ontgaat.Ga naar eind8 |
|