Tot lering en vermaak
(1976)–E. de Jongh– Auteursrechtelijk beschermdBetekenissen van Hollandse genrevoorstellingen uit de zeventiende eeuw
[pagina 236]
| |
[pagina 237]
| |
62 Jan Steen
| |
[pagina 238]
| |
62b Hendrick Goltzius, Homo bulla (gravure)
grijsaard biedt de vrouw een oester aan, een lekkernij waaraan geen gebrek lijkt te zijn. Links op de voorgrond en iets meer naar achteren zijn een meisje en een man met de toebereiding van oesters bezig en rechts, achter de tafel, zit een zingende vrouw, die een duo vormt met een luitenist en een oester in haar uitgestoken hand houdt. Behalve als lekkernij stond de oester in de 17de eeuw bekend als aphrodisiacum, dus als middel dat de geslachtsdrift stimuleert. Cats laat zich in zijn Houwelick misprijzend uit over het gebruik van ‘minne-kruyden’, waartoe hij ook het ‘siltigh oester-sap’ rekent. De Dordrechtse stadsdokter Johan van Beverwyck wist eveneens dat oesters ‘appetijt verwecken, en lust om te eten, en by te slapen, 't welck alle beyde de lustige en delicate luyden wel aenstaet’. Ripa tenslotte merkt op dat Plinius de oester in verband brengt met het gevoel, traditioneel het laagst gekwalificeerde zintuig dat op zijn beurt weer met de wellust werd geassocieerd.Ga naar eind6 Het is onmiskenbaar dat de oesters die de aanminnige grijsaard en de zangeres op zo'n in het oog vallende manier vasthouden, bedoeld zijn als tekens van erotische begeerte. Steen heeft niet nagelaten deze collectieve demonstratie van menselijke ijdelheid van een ernstig tegenwicht te voorzien en er op te wijzen dat de diverse figuranten uiteindelijk door de dood, om met Vondel te spreken, ‘van het Toneel des Aertbodems achter de Gordijne wech gheruct’ zullen worden.Ga naar eind7 Boven het vrolijke gezelschap, aan de linkerzijde van de vliering, ligt een jongetje bellen te blazen en naast hem onderscheiden we een schedel (afb. 62a). Deze schedel die, evenals de jongen, op het eerste gezicht nauwelijks opvalt, vormt een ander onwaarschijnlijk element binnen de naturalistische context van de voorstelling. Wordt met dit macabere attribuut rechtstreeks naar de sterfelijkheid van de mens verwezen, het bellen blazen vormt een meer verkapt vanitasmotief. Daarmee heeft Steen het gezegde ‘homo bulla’, de mens is gelijk een luchtbel (of zeepbel) in beeld gebracht, zoals heel wat 17de eeuwse kunstenaars hebben gedaan, hetzij onbewimpeld allegorisch, hetzij vermomd in genrekledij (afb. 62b).Ga naar eind8 Ofschoon de bellenblazer lijfelijk minder gestalte kreeg dan elk van de andere personen in Steens ‘wereldtoneel’, moet hij stellig als een sleutelfiguur worden gezien. Deze paradox is typisch 17de eeuws en wordt bijvoorbeeld door Cats aanbevolen onder het argument dat de ‘bevindinghe ons leert dat veel dingen beter aert hebben alsse niet ten volle gesien, maer eeniger-maten bewimpelt en overschaduwet ons voorkomen’.Ga naar eind9 |
|