Tot lering en vermaak
(1976)–E. de JonghBetekenissen van Hollandse genrevoorstellingen uit de zeventiende eeuw
[p. 228] | |
| |
[p. 229] | |
60 Hendrick Sorgh
| |
[p. 230] | |
60b Joris Liemans, Herderspaar (tapijt). Wenen, Kunsthistorisches Museum
door het woeste dier uit elkaar werd gerukt en met bloed besmeurd, om korte tijd later door Pyramus te worden gevonden. In de mening dat zijn geliefde was gedood, doorstak Pyramus zichzelf. Toen de op een gegeven moment teruggekeerde Thisbe zijn lijk aantrof, stortte ook zij zich in wanhoop in het zwaard. Niet alleen in de beeldende kunst, ook in de literatuur en op het toneel is dit thema bijzonder populair geweest. Als raamvertelling - wat het bij Sorgh in feite eveneens is - komt het bijvoorbeeld voor in Shakespeare's Midsummernight's Dream. De moraal die sedert de middeleeuwen aan het dramatische gebeuren werd verleend, is verscheiden van aard. In de traditie van de Ovide moralisé (de verhalen van Ovidius op christelijke leest geschoeid) symboliseert de historie van Pyramus en Thisbe in rederijkersspelen nog het lijden van Christus. Pyramus verbeeldt de zoon van God, Thisbe is de ‘devote ziel’ en de moerbeiboom waaronder beiden sterven, is een verwijzing naar de dood aan het kruis.4 In het kader van Sorghs schilderij moet echter een andere duiding gelden. Hier wordt ofwel de macht van de liefde gedemonstreerd, of er is sprake van een beeldende zedenpreek over een ongeoorloofde liefdesverhouding. Beide interpretaties waren gangbaar.5 Voor ons valt een keus evenwel moeilijk te maken, waardoor de precieze betekenis van het geheel zich aan een definitie blijft onttrekken. De emblematiek levert voorbeelden van de eerste mogelijkheid, waarbij motto's worden gebruikt als ‘Persequar extinctum’ (ik volg je tot in de dood) of ‘Totter doodt’. Dit laatste leest men in een verzamelbundel uit 1618, getiteld Thronus cupidinis (afb. 60a), met het volgende gedichtje:6 Pyramus leghdy hier, mijn waerde uytvercooren?
Ach spreect indien ghy kunt! mijn smert die is te groot
Ghelijck zijn wy, Mijn Troost! ghewonnen en gebooren,
Ick gae met u ghelijck oock willich inde doodt.
De tweede mogelijkheid, die van de zedenpreek, werd door Van Mander gekozen.7 Hij voorzag het verhaal van de volgende ‘singhevende verclaringhe’: ‘De gheschiedenis oft vertellinge van Pyramus en Thysbe, gheeft verscheyden leersaem aenwijsingen. Eerst/dat de Jeught te mijden heeft de onmatige cracht der vleeschlijcker liefde. Ten anderen/een Houwlijck te willen aengaen tegen danck en verbodt van hun Ouders/dewijle dat sulcx ongeluckigen eyndt oft uytgang mach hebben’. Ten derde zegt Van Mander dat anderzijds ouders hun kinderen niet hardnekkig moeten dwingen verbintenissen die zij zelf wensen, te verbreken. Naast deze meervoudige uitleg van het mythologische voorval bestonden ook eenduidige negatieve moralisaties, zowel in tekst als in beeld.8 Veelzeggend in dit verband is een Brussels tapijt uit omstreeks 1635, | |
[p. 231] | |
behorend tot een serie allegorieën op de menselijke lusten (afb. 60b).9 Dit tapijt vertoont in zoverre overeenkomst met het schilderij van Sorgh, dat het een verliefd paar weergeeft, in gezelschap van Amor, met op de achtergrond de ondergang van Pyramus en Thisbe. Dat deze laatste scène als waarschuwing is bedoeld, blijkt zonneklaar uit het Latijnse opschrift: ‘Quem non tangit amor quem non sua spicula laedunt’, ofwel ‘wie zich niet met amor inlaat, raakt niet door zijn pijlen verwond’. |
|