42 Frans van Mieris
Leiden 1635-1681 Leiden
Officier in een stoffenwinkel
Paneel, 54,5 × 42,7 cm. Gesigneerd en gedateerd 1660
Wenen, Kunsthistorisches Museum
‘... een Konststukje... waar in hy verbeeldde een schoon Vroutje, staande in een Zyde Stoffewinkel, en nevens de zelve een Ruiter, kwansuis om eenige stoffen te koopen, dog die meer op die schoonheit als op de Winkelwaren scheen te gluren’. Aldus beschreef Arnold Houbraken dit schilderij van de Leidse schilder Frans van Mieris een zestig jaar na het ontstaan. De kunstenaarsbiograaf vermeldt nog dat het werk in opdracht was gemaakt van Leopold Wilhelm, de kunstlievende aartshertog van Oostenrijk, die er zo verguld mee was dat hij er duizend gulden voor betaalde en de kunstenaar uitnodigde aan het hof in Wenen te komen wonen.Ga naar eind1 Bij deze mededelingen heeft Houbraken het gelaten, hoewel over dit ‘Konststukje’ bepaald wel iets meer valt te zeggen.
Om te beginnen kunnen we vaststellen dat het niet het interieur van een gewoon winkeltje weergeeft. Weliswaar liggen op enkele plaatsen balen stof (hoog opgestapeld zelfs, in de hoek achter het meisje), maar het geheel - het cassettenplafond, de kostbare marmeren schouw en het grote schoorsteenstuk dat er boven hangt - doet eerder denken aan een fraai huis van welgestelde burgers dan aan een winkel. In feite is hier sprake van een mengvorm, mogelijk bedoeld om de buitenlandse vorst zowel een idee te geven van Hollandse voornaamheid als van de functie van Leiden als lakenstad.
Onder de schouw zit een oude man die een onduidelijk gebaar maakt, waarbij hij naar de officier kijkt die met zijn ene hand de verkoopster onder de kin strijkt en met zijn andere hand tussen duim en wijsvinger een lap stof bevoelt. Het gebaar van de oude man zou opgevat kunnen worden als een vermanende of pseudo-vermanende verwijzing naar het schoorsteenstuk, waarop Adam en Eva treurend bij het lijk van Abel zijn voorgesteld, Adam staande, zijn armen in smarthouding opgeheven, Eva geknield, met haar handen in het haar (vgl. afb. 42a).Ga naar eind2
De moord van Kaïn op Abel was een gebeurtenis die het begin van het menselijk lijden inluidde, nadat hun ouders door het proeven van de verboden vrucht de zonde in de wereld hadden gebracht. ‘Met Abel is het leet van 't heyligh zaat [volk Gods] begonnen’, schreef Jacob Cats in zijn ‘Geestelick Houwelick’, daaraan onder andere toevoegend: ‘... Wie siet men op den Heer en sijn beveelen passen?/Wie vint men die de wet en sijn gemoet bewaart?/Het vleesch dat gaat den gang van sijn ongueren aart.’Ga naar eind3 Vooral deze laatste zin lijkt van toepassing op de handeling van de officier, in wie kennelijk de oude Adam is ontwaakt.
Een ander treffend detail vinden we op de tafel die rechts op de voorgrond staat. De schilder heeft hier niet alleen lappen stof neergelegd, maar eveneens een vaandel, dat dusdanig in plooien valt dat de figuratie ervan slechts ten dele zichtbaar is. Onder enig voorbehoud kan het als volgt worden gereconstrueerd: aan de bovenzijde bevindt zich het wapen van Holland, met een leeuw in een ovalen cartouche, aan weerszijden waarvan een putto met blauwe veren staat.Ga naar eind4 Daaronder een schild met het wapen van de stad Leiden (twee gekruiste sleutels), geflankeerd door twee leeuwen en daar om heen de woorden [LU]GDUNUM [BATAVORUM], de Latijnse benaming voor Leiden. Verder onderscheiden we nog drie Latijnse woorden, die op één banderolle blijken te staan en klaarblijkelijk in samenhang ontcijferd moeten worden, namelijk COMPARAT CUI VULT.Ga naar eind5
Noch deze spreuk, noch het vaandel als geheel, heeft waarschijnlijk in werkelijkheid ooit bestaan, al komt het vaandel in zekere mate overeen met bekende 17de eeuwse Leidse schuttersvendels. Aannemelijk is dat de spreuk, die een quasi-spreuk zal blijken te zijn, voor de gelegenheid werd gemaakt, mogelijk met behulp van iemand van de Leidse universiteit. Daarbij is met name te denken aan de beroemde professor François dele Boe Sylvius, een erudiet medicus die als geestig bekend stond en met wie Van Mieris op vriendschappelijke voet verkeerde. Sylvius was in elk geval een groot bewonderaar van Van Mieris' werk en het was door zijn bemiddeling, zegt Houbraken, dat de kunstenaar gelegenheid kreeg dit schilderij voor de aartshertog te schilderen.Ga naar eind6
Van de op het vaandel aangebrachte woorden is de werkwoordsvorm ‘COMPARAT’ het duidelijkst zichtbaar. Het is bovendien het enige woord dat horizontaal werd geplaatst, zonder twijfel met de opzet om als blikvanger te dienen. Nu wordt de onderkant van de laatste letter - de T - precies door een schuin naar boven lopende plooi oversneden, hetgeen ons noodzaakt rekening te houden met de mogelijkheid dat er achter de T nog andere letters moeten worden gedacht, zoals wij ook ‘GDUNUM’ dienen aan te vullen tot ‘LUGDUNUM’.Ga naar eind7
Het werkwoord ‘comparare’ heeft diverse betekenissen, waarvan in dit bestek vooral ‘kopen’ en ‘vergelijken’ relevant zijn.Ga naar eind8 De vorm ‘comparat’ echter levert in combinatie met ‘cui vult’ geen zinvolle mededeling op. Wordt het woord daarentegen aangevuld tot ‘comparatur’, de passieve vorm van ‘comparat’, dan ontstaat een geheel dat in de context van het schilderij begrijpelijk is. ‘Comparatur cui vult’ kan immers worden vertaald als ‘er wordt gekocht, voor wie [zien] wil’, dan wel, minder letterlijk als ‘wie er een koop in wil zien, die gaat zijn gang’. Bij vertaling van ‘comparatur cui vult’ in de tweede betekenis krijgen we als resultaat ‘er wordt vergeleken voor wie wil [zien]’; en een enigszins vrije vertaling resulteert in ‘voor wie ogen heeft, bevat dit schilderij een vergelijking’.Ga naar eind9