28 Gerard van Honthorst
Utrecht 1590-1656 Utrecht
De soldaat en het meisje Doek, 82,6 × 66 cm Brunswijk, Herzog Anton Ulrich-Museum
‘... een welgemaekte Meyd, doet als een Pikstok branden’ heet het in een 18de eeuwse verzamelbundel van veel oudere liefdes- en drinkliederen. Het vrijen van Honthorsts lustige paar, de vuurtang en de flambouw laten er weinig twijfel over bestaan dat we hier te maken hebben met de visualisering van een dergelijke beeldspraak.Ga naar eind1 Mogelijk was Honthorst in de keuze van zijn onderwerp beïnvloed door vergelijkbare voorstellingen van vroeger datum, die hij in Italië kan hebben gezien. Een schilderij van El Greco uit zijn Italiaanse tijd, de zogenaamde Fábula, is wel als voorbeeld genoemd, maar deze suggestie is niet erg overtuigend.Ga naar eind2 Zowel het schilderij van Greco als dat van Honthorst maakt uiteindelijk deel uit van een grote, internationale groep ‘blazers’. Het aanblazen van vuurgloed was een motief dat, mede om de uitdaging die kennelijk in het schilderen van lichteffecten lag, zeer in trek was bij de Caravaggisten, directe en indirecte navolgers van de Italiaanse schilder Caravaggio, tot wie ook Honthorst moet worden gerekend.Ga naar eind3
Het spreekwoordelijk in vuur en vlam zetten van de liefde - ‘de min (gelijck ghy weet) wert by het vuyr geleecken’ - was een wel zeer algemeen beeld in de literatuur en emblematiek. Ga naar eind4 Het heeft dan ook aanleiding gegeven tot velerlei moralisaties. Ook symbolisch vuur kan immers worden aangewakkerd, een ogenblik
28a Embleem uit: Jacob Cats, Spiegel van den ouden en nieuwen tyt (eerste druk 1632), ed. Amsterdam-Utrecht 1700
| |
28b Embleem uit: Jacob Cats, Spiegel van den ouden en nieuwen tyt (eerste druk 1632), ed. Amsterdam-Utrecht 1700
oplaaien, pijn doen: evenzoveel mogelijkheden voor zedenmeesters om in zaken van liefde en sexualiteit terughoudendheid, matiging en voorzichtigheid aan te bevelen. De uitgesproken waarschuwingen verschillen onderling nogal van kracht. Soms wordt alleen (de vuurtang geeft aanleiding tot nieuwe beeldspraak) een kunstige manier van grijpen aanbevolen, soms wordt gewezen op de ‘smet’ die de gloeiende, maar kortstondige hoeremin pleegt achter te laten. Ga naar eind5
Dit laatste doet Jacob Cats, in een embleem dat hij rubriceert onder de titel ‘Hoeren en slimme streken van de selve’. Een ‘weelde-kint’ biedt een jonge cavalier een bakje met gloeiende kolen aan, terwijl achter haar een luitspelende nar de dwaasheid van deze handeling beklemtoont (afb. 28a). Het onderschrift laat de cavalier zeggen: ‘Dus ben ik in gevaer waer ik de vingers set; Uw kool doet als haer vrou, sy brant, of sy besmet’.Ga naar eind6
Wat het schilderij van Honthorst betreft, gezien het voorkomen van het meisje en de vrijpostigheid van haar beluste metgezel is het zeker niet onwaarschijnlijk dat het ook hier om hoereliefde draait, de liefde die brandt en smetten achterlaat. In dat geval kon de toeschouwer geacht worden te begrijpen dat een en ander slechts van korte duur is, en geenszins zonder gevolgen voor lichaam en ziel. Zoals een jongen in een ander hoereembleem van Cats, in feite een variant op de gelijkenis van de verloren zoon (afb. 28b), vol spijt uitroept:
Dit en was maer korte vreught;
Want als 't gelt was uyt-geteert,
En mijn renten op-gesmeert,
Quam'er stracx een hart besluyt,
Want ick moest ten huysen uyt,
En een ander quam te roer,
Dien gingt juyst als ick'er voer;
Daer dwaeld'ick toen achter straet
Sonder gelt, en sonder raet,
En my bleef ter werelt niet
Als een innigh ziel-verdriet
En daer toe een vunstigh lijf,
Een zo letterlijke vermaning heeft Honthorst in zijn schilderij overigens niet ingebouwd. De afloop en algemene strekking zijn aan de verbeelding van de beschouwer overgelaten. Of het ons onbekende publiek waarvoor schilderijen als dat van Honthorst bestemd waren, ook nog heeft gespeculeerd over een verband tussen de uitgebeelde min en het zintuig van de tast - het tasten wordt hier immers overduidelijk gepraktiseerd - blijft een open vraag.Ga naar eind8
|
-
eind1
- Zie over dit schilderij ook H. Braun, Gerard und Willem van Honthorst, Göttingen 1966 (diss.), 81-83 en 150-152, en De Jongh 1971, 175-176. Het citaat is afkomstig uit Thirsis minnewit III, Amsterdam z.j., 45.
-
eind2
- Vgl. hierover J.R. Judson, Gerrit van Honthorst. A discussion of his position in Dutch art, Den Haag 1959, 63, en Braun, a.w., 81. Voor de iconografie van het schilderij van El Greco, zie H.E. Wethey, El Greco and his school II, Princeton 1962, 81-83.
-
eind3
- Jan Białostocki heeft geprobeerd verband te leggen tussen voorstellingen van vuurblazers en een passage uit Plinius' Historia
naturalis (XXXIV, 79, XXXV, 138). Dit verband zou een klassieke achtergrond, en daarmee theoretische rechtvaardiging geven aan de verrassende hoeveelheid van dergelijke schilderijen, maar voor de verdere iconografie lost het weinig op. Zie: Jan Białostocki, ‘Puer sufflans ignes’, in: Arte in Europa. Scritti di storia dell'arte in onore di E. Arslan, Milaan 1967, 591-595.
-
eind4
- Het citaat is uit: Jan Harmenszoon Krul, Minne-beelden toeghepast de lievende jonckeyt, Amsterdam 1634, 4.
-
eind5
- Vgl. Cats I, 4: ‘Grijp'et wel, soo is 't maer spel’. Een vergelijkbaar beeld bij Krul, a.w., 4-5.
-
eind7
- Cats I, 538. Ter zake in dit verband is ook een embleem van Johan de Brune (341). Hierin evolueert de jeugdige levenslust van een paar dat voor een haardvuur zit te spelen (het meisje met een vuurtang) moeiteloos naar een vanitas, die ons voorhoudt dat ‘Daer is gheen dingh, dat leeft, dat eeuwelick zal blijven: De deughd op dezer aerd, is alleen buyten nood’.
-
eind8
- Vgl. De Jongh 1971, 176.
|