14 Edwaert Collier
Breda (?)-waarschijnlijk Leiden na 1706
Vanitas-stilleven
Doek, 113,2 × 99 cm
Bonn, Rheinisches Landesmuseum
Colliers stilleven is op deze tentoonstelling uiteraard een vreemde eend in de bijt. Het schilderij wordt hier getoond als voorbeeld uit een andere categorie dan het genre - de categorie der ‘dode dingen’ - waarin in wezen toch hetzelfde beeldidioom is toegepast. Een groot deel van de Nederlandse kunst van de 17de eeuw is van deze zinnebeeldige taal doordrongen.
Zoals gebruikelijk bij vanitas-stillevens zijn ook bij Collier allerlei voorwerpen op quasi-slordige wijze opeengehoopt. Het is het soort objecten dat we eveneens op vele genrestukken vinden, maar niet gauw in een dergelijke concentratie, en zelden zo ondubbelzinnig. Het kunstmatige karakter van een stilleven als dit is onmiskenbaar en de bedoeling niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Alles staat immers ten dienste van de vergankelijkheidsgedachte en ook vandaag nog zal niemand menen dat hier zo maar een afbeelding wordt gegeven van een aantal willekeurige voorwerpen. Vooral hierin verschilt dit werk van genrestukken van eenzelfde strekking, zoals ook een allegorie haar werkelijke bedoeling onmiddellijk verraadt (cat. nr. 20).
‘Welke reden heeft een Hollands schilder om een schilderij te maken? Geen enkele; en welbeschouwd vraagt men hem die ook nooit’, schreef de Franse auteur en schilder Eugène Fromentin precies honderd jaar geleden.Ga naar voetnoot1 Misleid door zulke, ook vandaag nog wel gangbare ideeën over kunst ‘zonder onderwerp’, kost het de moderne liefhebber doorgaans moeite om bijvoorbeeld een schilderij als Esaias Boursse's Bellenblazers (cat. nr. 4) te onderkennen als een uitbeelding van dezelfde vanitasgedachte als waarvan het stilleven van Collier doortrokken is.Ga naar voetnoot2
Hoewel de betekenis van Colliers werk duidelijk mag heten en in het verlengde moet worden gezien van de uitspraak van Prediker dat alles ijdel is, blijkt de onderlinge verhouding tussen de meest evidente vanitassymbolen (schedel en bellen) en de meer algemene elementen niet geheel probleemloos. Net als in de iconografie van het genre ontlenen minder specifieke details hun betekenis steeds aan de wél gespecificeerde objecten. Muziekinstrumenten met gesprongen snaren, pronkbeker, parels en wereldbol, een gravure van een machtig man die diep gevallen is, een muziekboekje en een beeldje van Giambologna dat de Architectuur, de meest duurzame van de kunsten, verbeeldt - dit alles wordt toegelicht door de schedel, beeld van de dood bij uitstek, macaber omkranst met de laurier van zijn uiteindelijke overwinning.Ga naar voetnoot3 Ook de liefde ontbreekt niet in dit curieuze assortiment. Zij is vertegenwoordigd door de Amorum emblemata van Otho Vaenius, een boekje dat door heel wat genreschilders is geraadpleegd en dan meestal in meer optimistische zin toegepast (afb. 14a).Ga naar voetnoot4
14a Embleem uit: Otho Vaenius, Amorum emblemata ..., Antwerpen 1608