Hilda van Suylenburg
(1897)–Cécile de Jong van Beek en Donk– Auteursrecht onbekend
[pagina 544]
| |
leed, en als een zieke, die na maanden lang liggen weer hersteld is, en weet dat hij loopen mag, en het kan, maar het nog niet durft, zoo is ook soms onze geest aarzelend om bij de eerste aanraking van geluk zich hoog op te richten, na lang te zijn neergebogen in smart. Zachtjes drupten de tranen op het papier, waarin Frank haar schreef de wonderspreuken van zijn liefde en zijn hoop. Ze probeerde ze goed te begrijpen, maar langzaam eerst drong de volheid van vreugde in haar bewustzijn door. De brief was drie dagen geschreven na dien van Madame Tachilde aan Marguérite, maar dezelfde mail had ze aangebracht. In die drie dagen was ontzettend veel gebeurd: de ontrouw van Frank's vrouw, waarop ook Eloise in haar schrijven gezinspeeld had, en die zij al lang reeds had vermoed, was ineens helder aan het licht gekomen. De bewijzen en getuigen waren er, en Frank kon zich nu dus vrij maken. ‘O! Corona, mijn liefste, mijn bruid, mijn vrouwtje! Is het mogelijk, dat eindelijk, eindelijk het oogenblik gekomen is, waarop je in mijn leven de gezegende plaats zult innemen, die ik zoo lang voor je bestemd had! Een jubelende, alles overheerschende vreugde doortrilt me. Ik ben den laatsten tijd heel ziek geweest, en zelfs heb ik niet kunnen optreden, omdat mijn borst me te veel zeer deed. O! lieveling, wees niet boos op me! Misschien ben ik onvoorzichtig geweest, maar de hopeloosheid van onzen toestand maakte me onverschillig voor alles. Maar nu zal ik beter worden! Over eenige weken ben ik bij je! En ik weet zeker, dat, als ik je maar eens in mijn armen heb gehouden, als mijn bruidje, ik weer gezond zal zijn. | |
[pagina 545]
| |
O! is het niet als een droom? die plotselinge verlossing van den ouden verschrikkelijken band, en de zaligheid die ons nu wacht? Maar in de stille denkuren, liefste, is toch soms bij al de overstelping van mijn vreugde, groote opstand in me tegen de toestanden, waaronder we leven! O! als toe zedelijke wetten hadden gehad, zou dit alles niet gebeurd zijn? Wij zouden lang gescheiden zijn geweest, deze vrouw en ik, en zij zou niet bij het vele kwaad, dat ze aan mij misdaan heeft, ook nog dit bedrog, deze valschheid hebben gevoegd! Maar toen zij mij het leven ondragelijk maakte, toen ze een gevaar was voor mijn kind, toen niets ons meer verbonden hield dan haar koppige wil, toen .... was voor de wet die gevloekte band heilig! Eerst moest er een scandaleus proces komen, en nu eerst, ten koste van de openbare schande van de vrouw, die haar het leven gaf, kan ik mijn kindje een ware moeder geven! Curieus die opvattingen! Om van te walgen! En dat men niet eeuwig herhale dat zulke wetten een bescherming zijn van huwelijkstrouw! Bij God, trouw die door een wet moet worden beschermd, is al gebroken! De zedeloosheid onzer groote steden bewijst trouwens genoeg wat die wetten vermogen om het huwelijk rein te houden! niets! niets! niets! Het onherroepelijk aan elkaar verbonden zijn, met geen andere hoop op verlossing dan een proces vol schande, o! ik heb het doorleefd Corona, voor den zwakken kan het niets brengen dan bedrog, nog dieperen val, en voor den sterken .... lijden! Maar wat spreek ik nog van lijden, mijn liefste! Alleen van geluk wil ik vervuld zijn! Het uur nadert waarop we trotsch onze liefde aan de wereld zullen bekennen, en voor goed samen zullen zijn, om te leven voor alles wat hoog en heerlijk | |
[pagina 546]
| |
is. O! mijn vrouwtje............................................’ Corona kuste den brief, in een siddering van vreugde. Hoe was het mogelijk dat nu zoo ineens gekomen was, dat, wat jaren lang een onbereikbare zaligheid had geschenen! Ze stond op en liep even de kamer door. ‘Hoe mooi en goed was toch het leven soms!’ Frank's bitterheid over de wetten kon ze niet eens meer deelen in dit oogenblik. Niets was in haar dan vreugde. Toen wierp ze zich weer neer voor de schrijftafel, en schreef trillend van blijde opwinding: ‘O! Frank, mijn geliefde, ik wacht je. Kom toch! Ik zal met je gaan waarheen je wilt! Nu kan niets ons meer scheiden! Ik heb zoo onuitsprekelijk naar je verlangd. Nu begrijp ik pas hoeveel! O! kom! Ik heb je zoo lief! Nu mag ik het je zeggen! En de weelde van het te mogen neerschrijven, overstelpt me!.....’ Maar toen schrikte ze, en keek om. Ze had de deur geheimzinnig zachtjes hooren sluiten, en iemand kwam snel, met stille stappen naar haar toe. ‘O! Maggy, ben jij het, hoe heerlijk....’ Maar ze zweeg. Marguérite stond voor haar, zoo doodelijk bleek, met groote angstige oogen in donkere kringen, zoo tragisch en onheilbrengend, dat ze haar sprakeloos aanstaarde. ‘Cora, mijn lieveling!’ En ineens sloeg ze de armen om haar hals en barstte uit in heftig snikken. Ze had op de schrijftafel Frank's brief zien liggen, en daar naast Corona's woorden: ‘O! Frank, mijn geliefde, ik wacht je!’ Dus het grootste leed moest juist komen in dit oogenblik van eerste vreugde! ‘O! Cora, mijn leven zou ik hebben gegeven om | |
[pagina 547]
| |
dit niet te laten zijn! O! mijn lieve, lieve, arme Corona!’ Corona, met een driftige beweging, trachtte zich los te maken. ‘Wat is er toch. Maar zeg het dan toch, Maggy!’ Maar Marguérite hield haar vast omsloten en schreide voort, zoo hartstochtelijk droevig, tot Corona in het smartelijk contact dezer omhelzing begon te voelen het ongeluk dat gekomen was. ‘Is het Frank?’ zeide ze met bleeke, machtelooze lippen. En ze dacht aan de ziekte waarover hij geschreven had. Marguérite drukte zich nog vaster tegen haar aan. ‘O! lieveling!’ ‘Is ie dood?’ ‘O! lieveling, mijn lieveling!’ ‘Is ie dood?’ En met een stijve beweging van wanhoop rukte ze zich los. ‘Is ie dood?’ Bijna dreigend herhaalde ze: ‘is ie dood?’ Marguérite boog snikkend het hoofd. ‘Corona, lieveling, waar ga je heen? Mag ik bij je blijven?’ Maar Corona had zich afgewend. Ze ging heen, gebroken, het hoofd slap voorover gebogen, de handen ineengeklemd in stuipachtig wringen. Ze ging haar slaapkamer binnen en sloot de deur, en Marguérite durfde haar niet volgen. De teerste vriendschap is machteloos, helaas, in de groote ure, waarin de drinkbeker tot op den bodem toe moet geledigd worden. Dien ganschen avond en den ganschen nacht bleef Corona alleen, en de deur gesloten, en wie zal het ooit beschrijven wat het arme menschenhart doorworstelt gedurende zulk een nachtwake. |
|