[LIII]
Marguérite van Arkel en kleine Rosa van Soeterwolde, Frank's dochtertje, zaten samen ijverig te werken. Sinds het kind gekomen was, dien zomer, had Marguérite haar intrek bij Corona genomen, om samen met haar de zorgen voor de kleine nieuweling te deelen, en het huisje was gebleken elastiek te zijn, het ging best zoo met haar drieën.
‘Tante Maggy, ik heb de postbode zien langs gaan, mag ik even gaan kijken?’
‘Zou je niet liever eerst je opstel afmaken?’
‘'t Is bijna af, en tante Cora heeft gezegd dat er vandaag weer 'n mailbrief kon zijn. Mag ik even gaan zien? Toe, ik heb zoo'n idee dat er iets van paatje is.’
‘Nou ga dan maar even.’
Marguérite zag haar glimlachend na. Het was een mooi, elegant kind, met trotsche bewegingen. Alles in haar beloofde dat ze eenmaal de hoop van haar vader zou vervullen en een tooneel-speelster van groote gave zou worden.
‘Tante, twee brieven, twee brieven!’ juichte het kind.
Marguérite nam ze aan:
‘Twee uit Amerika, maar één maar van paatje. Hier, breng die maar boven op tante Corona's kamer.’
‘En is die andere voor u?’
‘Ja, voor mij.’
En toen het kind gegaan was, scheurde Marguérite den brief open, verwonderd over het onbekende handschrift. Het was van mevrouw Tachilde, zeide de onderteekening, de vriendin van Frank, de begaafde actrice, wier zeldzaam talent, met het zijne, de reputatie van hun klein Théâtre had gemaakt.