Hilda van Suylenburg
(1897)–Cécile de Jong van Beek en Donk– Auteursrecht onbekend
[pagina 548]
| |
[LV]In de ijvervolle eentonigheid van hard werken, was voor Hilda de winter gauw omgegaan. Bijna elken Zondag was Maarten gekomen en had haar mooie boeken gebracht over kunst of godsdienst, of economie, of wijsbegeerte, of verzen, waar ze veel over spraken. Dit jaar was voor haar zoo mooi geweest, vol vredige schoonheid van zich voelen sterker worden en rijker aan weten en liefhebben en begrijpen der groote dingen. En nu was de vakantie gekomen, na het goed-afgelegde staatsexamen. De volgende week zou ze naar Zwitserland gaan met Marguérite van Arkel, en Corona en de kleine Rosa, die zonder veel moeite voor goed door haar moeder aan dokter van Oven was afgestaan. En Maarten zou hen spoedig volgen! ‘O! het leven was goed voor haar!’ dacht ze, en ze glimlachte. Toen zag ze om zich heen naar de bekende gezichten, die ze in zoo lang niet gezien had, niet meer sinds ze in September naar Amsterdam was gegaan. Daar waren ze allen weer; juist als verleden jaar: oom van Starren, die het Dagblad doorlas van a tot z, net als vroeger, en zijn thee dronk met een hinderlijk slurpen, dat de meisjes altijd zenuwachtig maakte; tante, koel, onberispelijk achter het theeblad; Eugénie, die sinds Maart uit Godesberg was teruggekeerd, zoo goed als hersteld, hadden de doktoren aarzelend gezegd, maar heel teer en prikkelbaar nog; Betty de Mureaux met haar bolbleek lachgezichtje ..... Alles, alles was hier onveranderd gebleven, alsof ze allen hadden geslapen dit jaar, alsof ze niet hadden meegeleefd in dezen tijd zoo vol raadsels en strijd op alle gebied, en vol hartstochten, aanloeiend van | |
[pagina 549]
| |
uit donkere verten. 't Was net alsof deze allen rustig in een kinderkamer-atmosfeer hadden geleefd, waar pretjes en koekjes de hoogste emoties zijn. Er was iets slaperigs hier, in die elegante veranda, in den keurig opgeharkten tuin, zelfs in het mooie antieke zilver, waarin zich het fijne Japansche blauw weerspiegelde, en waar Hilda anders zoo graag naar keek, was iets vervelend zielloos van avond. O! ze voelde het, na dit jaar van jong, krachtig leven, zou ze het hier nooit meer hebben kunnen uithouden. ‘Freule, daar is Miss Arlington, om u even te spreken.’ Hilda sprong op en wierp haar handwerkje haastig neer. Tante van Starren vond niet dat het goed stond, als meisjes met leege handen aan de thee zaten. Jaar in jaar uit hadden ze daarom allen werkjes gemaakt, werkjes zonder nut en zonder kunst, die bijna niet vorderden en wier eenige reden van bestaan was, dat het onvrouwelijk stond om ze niet te maken. Hilda ging naar het salon, waar Maud Arlington op haar wachtte. ‘O! Maud hoe lief dat je bij me komt! Wist je dat ik hier was?’ ‘Ik zag in de courant dat je gisteren door je examen bent gekomen, en toen dacht ik wel dat je hier zoudt zijn. Ik wou je even feliciteeren, lieve, en dan afscheid nemen....’ ‘Ga je terug naar Amerika? Toe, vertel me gauw, hoe staat het met de zaken?’ ‘Goed, ik heb overwonnen!’ Iets van triomf klonk in Maud's diepe altstem, maar de zorgrimpels op haar voorhoofd stonden strak. ‘Vertel er me alles van, dear! Hebben ze het | |
[pagina 550]
| |
je nog erg lastig gemaakt, die heeren van den familieraad? Ze zijn schandelijk tegen je geweest, is het niet?’ ‘O, ja! ze wilden eerst maar niet gelooven, dat de boel bij Frederik heusch op was! Bij zijn huwelijk met Gladys waren er zulke onzinnige rijkdomsprookjes verteld, dat noch Henk van Praege, noch iemand anders van den familieraad gelooven wou, dat het zoo ver al was gekomen. En als ik er dan op aandrong dat ze de zorg voor de kinderen aan mij zouden toevertrouwen, zochten ze er, ik weet niet wat, achter en weigerden grof. O! Hildy, ik heb hier geleerd, dit jaar, wat trotsverloochening en geduld is. Maar ik heb het uitgehoûen, omdat ik wist dat ik overwinnen moest. Zoolang ze dachten dat het schatrijke kinderen waren, over wier fortuin ze den baas konden spelen, hebben ze me bejegend alsof ik 'n landloopster was, die me wou indringen om andermans goed weg te halen. Ze vertrouwden me nou eenmaal niet, en ik was zoo totaal afhankelijk van hun beslissing. Het is tusschen ons een harde strijd geweest! Maar langzamerhand begonnen ze toch te begrijpen, dat dat fortuin, waar ze eerst zoo zeker van waren, dan toch voor den dag moest komen. Er waren geen boeken, bijna geen effecten, en het land, dat er geweest was, bleek verkocht of zwaar met hypotheek belast te zijn. Zij onderzochten, schreven en verbaasden zich, maar toen ze eindelijk begrepen dat de kinderen zoo goed als geruïneerd waren, gaven ze toe. De vrouw is niet waardig gekeurd om lid van een familieraad te zijn,Ga naar voetnoot*) maar als de nood aan den man | |
[pagina 551]
| |
komt, is ze goed genoeg om te helpen! En goddank in dit geval, dat de schaapjes nu maar arm zijn, anders was ik machteloos geweest om iets voor ze te doen. Maar nou neem ik ze mee naar Amerika!’ ‘En vindt Henk dat nou goed?’ ‘Och ja, hij is nu dol blij, dat ie zoo van de kinderen afkomt. Voogd zijn over arme pupillen, is lastig! Maar de kleintjes zelf hebben veel geleden door deze geschiedenis, vooral Mary, op die akelige kostschool, waar ze haar heen hebben gestuurd. Ze ziet er fataal uit. Ik ben heel bezorgd; als het iets langer had geduurd, was het voor haar te laat geweest. Maar misschien dat de zeereis haar nog redt.’ ‘En wanneer ga je?’ ‘Morgen. Over Harwich naar Engeland en dan met de Cunard naar huis. O! het is heerlijk om ze mee naar m'n land te nemen!’ Hilda sloeg haar beide armen om Maud's hals en kuste haar. Ze wist hoe haar eenvoudig verhaal een tragedie van leed en worsteling beduidde, zooals er zoo vele in stilte worden afgespeeld. ‘Lieve, lieve Maud, hoe heerlijk dat je hebt volgehouên. Nou kun je er heelemaal voor zorgen en er 'n paar pracht exemplaren van Amerikaantjes van maken!’ ‘Ja,’ zeide Maud heel zacht, ‘ik zal probeeren er menschen van te maken, zooals Gladys ze gehoopt had, en ik ben blij, dat ik ze weg kan nemen hier, uit dit land, waar men altijd praat over “de vrouw in het gezin”, maar waar men haar in familiezaken totaal machteloos heeft gemaakt!’ |
|