| |
[XLVII]
Maarten stond beneden aan het hooge terras, waar de rijtuigen vóór reden en hielp de dames uitstijgen. Eerst kwam de groote landauer met mevrouw van Starren en Corry en von Görtzen en van Smaarth en vlak daarachter de coupé met Betty en Mathilde en Hilda.
‘Hebt u nog dansen, freule?’
Hilda glimlachte en gaf Maarten haar balkaartje. Het souper en de twee dansen daarvóór waren nog open.
‘Mag ik die alle drie hebben?’
Zij knikte, blij dat hij zoo onbehoorlijk veel durfde vragen, en ging toen de trappen op van
| |
| |
het terras, naar de balzaal, aan den arm van Charles Pankaert, die den eersten dans van haar had en al op haar had staan wachten.
Het was alles mooi als een sprookje in huis: de vestibule en de lange gangen met donker dennengroen en lichte art-muslins versierd, vroolijk als een reusachtig meisjesboudoir, en de balzaal, zuiver empire, alles wit en goud, vol bloemen en palmen en honderden waskaarslichten. Chrysanthen en rozen, Valérie's lievelingsbloemen, waren overal aangebracht; zij klommen langs de wanden en hingen af van de luchters, omlijstten de deuren, stonden hoog op tegen het palmengroen achter de sofas, en weerkaatsten zich in groote Japansche vazen in de spiegels der hoeken.
Hilda was opgetogen. Alles wat er artistieks in haar was, ontroerde bij deze geurende feeërie. De oude betoovering van den vorigen winter was weer over haar, maar een beetje anders nu toch; ze genoot er van, maar met open oogen, niet meer bedwelmd.
‘Hoe mooi!’ zeide ze zacht.
‘Ja, prachtig.’
Zij wandelden verder, Charles druk pratend, maar zij luisterde niet. Ze vond hem vervelend, hij had een ironische hoffelijkheid, die haar niet op haar gemak maakte, een manier om neerbuigend over ‘de dames’, ‘dames-smaken’, ‘dames-gewoonten’ te praten, die haar ergerde, vooral als ze aan die twee stille vrouwen dacht, op het bovenhuisje in de van Speykstraat.
De avondlucht, zoel vochtig, zware geuren meedragend van late zomerbloemen en gevallen blâren stroomde binnen door de vijf wijd opengeslagen deuren, die op een balkon uitkwamen, dat met breede trappen, naar beneden, naar het park voerde.
| |
| |
En heerlijk lui onderging Hilda al deze weelde-indrukken van licht en vroolijkheid. Ze voelde zich bijkomen van de schokkende emotie van die scène straks, na het eten. De opstand, die nog lang in haar had nagebruist, begon zachtjes weg te zakken, ze voelde zich onbezorgd worden, ontheven van dat drukkende verantwoordelijkheidsbesef van ergens voor te moeten strijden, en met een verstrooiden glimlach liep ze mee, prettig voortsoesend, in de glanzende rijen.
En toen begon de muziek, en het rythmisch bewegen. Ze danste gaarne en ze deed het goed en vanavond was zij er juist in een stemming voor.
In de quadrille d'honneur der beide bruidsparen zouden Hilda met van Smaarth en Corry met von Görtzen vis à vis zijn. Het was al lang afgesproken, en er was niets aan te veranderen, maar, na het geterg der anderen en haar eigen heftigheid van straks, vond Hilda het wel heel vervelend, toen het oogenblik gekomen was om de carrés te vormen.
‘Nun Hildchen? Dit is toch 'n betere plaats voor jonge dames dan de collegekamer? Vindt je zelf niet dat dansen 'n vrouwelijker werkje is dan wetten inpompen?’
Sarrend fluisterde von Görtzen het haar toe, terwijl zij diep voor elkaar bogen. Zij antwoordde niet, naar haar plaats terug gevoerd vóór ze iets kon zeggen, maar ze zag hoe hij aan den overkant even Corry iets toefluisterde en hoe zij toen beiden giegelend haar van het hoofd tot de voeten opnamen.
Toen was het zorgeloos genieten ineens weer voorbij. De blije stemming van al het mooie om haar heen was weg, ze voelde weer het vermoeiende van zich te moeten verdedigen, en in een pijnlijk ontwaken zag ze rond op al die bewegende figuren.
Was het niet een parodie op den ernst der
| |
| |
tijden, zoo vol leed en getwijfel en met geweldige atormen aanbruisende van beneden uit de diepten van het volk, om de feestzaal de eigenlijke plaats voor het jonge meisje te noemen? Afleiding en pretzoeken de voornaamste bezigheid van de aanstaande moeders van een nieuw geslacht? Allons donc! O! het meerendeel van de menschen hier, beschouwde het nog zoo, maar wat was dan daarvan ook het resultaat? Dat de meesten dezer schepseltjes zich verbeeldden echt vrouwelijk te zijn, omdat zij zich goed kleedden, en lief glimlachten en koketteerden met zachte stemmetjes in vreemde talen, en zelfs geen begrip hadden van wat een echte vrouw zijn kan en moet!
Sommigen harer waren heel bekoorlijk, zeker, en vrouwenbekoorlijkheid kan zijn als 'n zonnestraal, koesterend, levenwekkend, maar wanneer zij niet gelouterd is door ernstige levensopvatting is ze als 'n dwaallichtje, dat danst boven vergiftuit-dampende moerassen, en domme menschen verwarren die beiden soms, en noemen zonnestraal en dwaallichtje bij denzelfden naam!
En wat zouden al deze meisjes eens voor hare omgeving beteekenen? Er waren er hier bijeen uit alle steden van het land! Bijna allen behoorden tot de invloedrijkste families, bijna allen hadden fortuin en sommigen waren door de natuur mild genoeg begaafd. Zij zouden een geweldige macht ten goede hebben kunnen zijn. Elke beweging om de wereld een beetje beter en mooier te maken zou in haar een enthousiaste voorspraak hebben moeten vinden, maar hoe weinigen van deze allen voelden hare verantwoordelijkheid! Haar krachten gingen immers onder in versnippering en zelfzuchtige amusementenjacht! O! zonder twijfel, mooiheid, en vreugde en feestelijkheid in verfijnd artistieken vorm,
| |
| |
zijn noodig in elk harmonisch leven, even noodig als voeding en arbeid. Maar waarom wisten de menschen nog altijd niet, dat het op evenwicht aan komt! Daar buiten, duizenden, in wier leven nog bijna nooit een vreugdezonnestraal valt, en hier binnen, zoo velen in wie het beste gedood was door uitsluitend feestvieren! Was feestgenot niet als suikergoed in een kinderleven: blijdschap als het van tijd tot tijd wordt gegeven, bederf en ziekte als het in overvloed wordt gebruikt!
De quadrille was uit en Hilda zat alleen op de sofa in een der hoeken. Ze had er op aangedrongen dat van Smaarth, Eugénie, met wie hij dezen dans had, niet zou laten wachten: ‘ze kon best even alleen blijven, mijnheer van Hervoren zou wel zoo dadelijk komen.’
Maar Maarten bleef lang weg en ze begon zich te verwonderen. Toen zag ze hem ineens naderen, vlug, voorzichtig, tusschen de dansende paren.
‘O! freule, hoe naar, dat ik u heb laten wachten....’
Zij keek naar hem op, glimlachend, maar toen merkte ze dat hij sterk ontroerd was.
‘Wat is er?’
‘Ik heb juist 'n telegram gekregen. In Chemnitz, in één van de fabrieken, waar de onze veel zaken mee doet, is vóór 'n paar dagen een ontzettende werkstaking uitgebroken. De meeste arbeiders zijn socialisten en gedragen zich heel rustig en goed, maar 'n opgewonden jongen van achttien jaar heeft gisteravond den fabrikant ergens opgewacht en dood geslagen, en nou is er geweldige gisting.’
‘O! mijn God!’
Huiverend stond zij naast hem. Het was haar plotseling duizelig, alsof al het feestelijk mooie om
| |
| |
haar heen maar een vertooning was, een stuk dat men opvoerde, en dat het reëele leven dát was, van daarginds, vol ellende, verbittering, misdaad.
‘Laten we naar buiten gaan!’
Hij knikte en gaf haar zijn arm, en zij drongen door de rythmisch slingerende golving der dansers en stonden op het balkon. In een onbewuste beweging van gewoonte stak Maarten zijn sigaar op.
‘Kijk, hoe ze dansen!’ zeide Hilda zacht. ‘Zulke menschen hebben alles vóór om zich te ontwikkelen en waarachtig superieur te worden en een zegen te zijn, maar ze dansen liever .... altijd maar door .... op een vulkaan....’
Maarten hoorde eerst alleen haar stem, die hij mooi vond, maar haar laatste woorden verstond hij, en toen keerde ook onmiddelijk zijn aandacht weer volkomen tot haar terug. Hij wierp zijn sigaar weg:
‘Is het waar, dat u advokaat wilt worden?’
‘Ja.’
‘Waarom? .... Den meesten advokaten is het niet te doen om te zien wat recht is, maar om hun client recht te bezorgen! Ik zou het jammer vinden als vrouwen zich ook met zulke dingen gingen bezoedelen.’
‘Mij is het doen,’ zeide ze eenvoudig, ‘om onze wetten goed te leeren kennen, en dan met kennis van zaken te protesteeren tegen het verouderde, het onrecht er in, en al de zwakken te helpen. Er zijn nu in den blinddoek van Themis veel verraderlijke gaatjes, en ik weet wel, dat ik maar 'n heel gewoon meisje ben, zonder veel gave of macht, maar ik zal er mijn leven aan wijden, om die gaatjes, al waren 't er maar een paar, toe te maken!’
Hij zag haar aan met een langen peinzenden
| |
| |
blik, die haar verlegen maakte. Hij dacht na hoe dit mooie blonde kind in haar sierlijk witte kleedje in deze omgeving tot zoo'n besluit had kunnen komen. Toen zeide hij ineens met die weeke emotie, die een krachtigen man zoo boeiend kan maken in de oogen eener vrouw:
‘De eerste opera die ik ooit gehoord heb, was de Tannhauser, met mijn moeder, te Bayreuth, in den tijd, toen we nog rijk waren. En als Tannhauser dan zijn ontzettende zonde bekend heeft, bedekken al de edelvrouwen haar gelaat met handen en sluiers en vluchten weg, verschrikt en verontwaardigd. Slechts Elisabeth blijft, alleen tusschen de toornige mannen, en beschermt den vreeselijken zondaar, en vraagt boetedoening in plaats van vergelding! En toen zei m'n moeder, ik zal het nooit vergeten: ‘Die vrouwen, die daar zoo hoogst fatsoenlijk zijn weggevlucht zullen Elisabeth wel erg onordentelijk, misschien wel onvrouwelijk hebben gevonden, want zij was de eenige geemancipeerde onder haar, die in plaats van de traditioneele braafheid, vrij haar geweten en hart durfde volgen, maar zij was dan ook de eenige van wie redding en loutering uitging!’
Hilda zag naar hem op met haar jong stralenden glimlach, maar toen ineens waren haar oogen vol tranen. Het greep haar aan, met een trilling van geluk dat hij haar had begrepen en haar plan goed vond.
Zij stonden nu naast elkaar en zagen op het park neer en iets van den mystieken vrede van het avondlandschap drong door in hunne ziel.
‘Had hij kinderen?’ vroeg ze zacht.
‘Wie?’
‘Die fabrikant die vermoord is?’
‘Ja, een vrouw en twee kleine kinderen, maar
| |
| |
de jonge moordenaar heeft een gebrekkige ouwe grootmoeder, en twee ziekelijke zusjes van vijf en zes, die hij onderhield!’
Hilda huiverde weer.
‘Was ie goed voor z'n volk?’
Hij schudde het hoofd.
‘En z'n vrouw?’
‘Och ja, ze waren niet kwaad. Ze gaven wel de kleeren die ze afgedragen hadden, en soms wat geld, maar zij had 't te druk met h'r huishouden en hij met z'n zaken, ze hadden geen tijd om aan de ellende om zich heen te denken.’
Hij zeide het heel eenvoudig, maar Hilda verstond de bitterheid.
‘Zal hij zwaar gestraft worden, die jongen?’
‘Ik denk het wel! Al de magistraten van Europa leeren geschiedenis, d.w.z. 'n hoop data en koningsnamen, maar van de lessen der wereldgeschiedenis hebben de meesten van hen niets verstaan. Zulke gevallen worden allemaal als op zich zelf staande misdaden beschouwd en gestraft; van de ellende en verbittering waarin zoo'n jongen van kind afaan is opgegroeid, hebben ze geen besef, en ze begrijpen ook maar niet, dat zoolang ze de schreeuwende misstanden, waaruit deze gruwelen voortkomen, niet verbeteren, het niets geeft, om van tijd tot tijd, als het tot een uitbarsting is gekomen, een stuk of wat menschen te guillotineeren of levenslang op te sluiten! Wat helpt het om de giftige champignons van tijd tot tijd weg te schoffelen, als je den mesthoop, waarop ze groeien, niet wegruimt!’
Zachtjes, bijna schuw, legde ze haar hand op zijn arm, en toen snel sprekend, half verlegen, half plechtig, zeide ze:
‘Mijnheer van Hervoren, Edward heeft me ver- | |
| |
teld dat u u veel bezig houdt met de sociale vraagstukken. Maar ik heb dikwijls gedacht dat de sociale kwestie voor het grootste deel in de vrouwenkwestie lag besloten. Zoolang de vrouwen, het talrijkste deel der bevolking, en door de kinderopvoeding het invloedrijkste, dom en onverschillig voor 't algemeen welzijn blijven, kunnen geen bonden, geen vereenigingen, geen werkstakingen, geen vergaderingen, geen wetten de maatschappij in evenwicht brengen. De vrouw, die achterlijk gehouden wordt, wreekt zich onbewust, op ontzaglijke wijze. Elke poging tot vooruitgang en verbetering, vindt in haar, in de kern van het gezin, een onzichtbaren maar onverzettelijken tegenstand, en daarom geloof ik dat het groote woord van sociale hervorming zijn moest: de vrouw te emancipeeren, dat is: te vormen tot een ernstige arbeidster in het groote gezin der menschheid. De prachtigste staathuishoudkundige theorieën zullen altijd schipbreuk lijden, zoolang de menschen die ze toepassen niet beter zijn, en hoe krijg je betere menschen? Alleen door goede moeders. In de moeder ligt voor mij de oplossing der sociale kwestie en wat werd er tot dusver voor haar opvoeding gedaan?’
Maarten nam haar hand voorzichtig in zijn beide handen, en hield die een oogenblik vast.
Maar nu was de muziek binnen plotseling stil.
‘De dans is uit, iedereen zal hier zeker dadelijk 'n luchtje komen scheppen. Vindt u 't niet naar om even het park door te loopen?’
‘Heel graag.’
Zij wond haar wit kanten mantilla, die ze uit Italie had meegebracht om het hoofd, op de wijze der Milaneesche meisjes, en hand in hand holden zij de trappen af, tot in een van de donkere
| |
| |
laantjes. Toen liepen zij heel langzaam voort over de zwarte guipure die het maanlicht door de boomblaadjes op den grond borduurde, en spraken heel lang nog over de ernstige tijden die komen zouden, en hoe zij hard wilden werken om een beetje meer recht en meer vreugde in de wereld te brengen, tot zij op het laatst vergaten dat er leed en onrecht was, en heel hun ziel vervuld werd met een jong en groot geluk.
|
|