Corry's druktes hadden alle gedachten gevergd en Hilda had, met Corona's hulp, privaat lessen gevonden en 's morgens rustig op haar kamer zitten werken.
‘Hilda stoor ik je erg?’
Eugénie stond aarzelend aan de deur.
‘Nee zeker niet.’
Zij kwam dicht bij haar zitten:
‘Hildy, waarom ben je toch zoo kil tegen Cor?’
Hilda kleurde:
‘Daar kan ik niks aan doen, Eus. Ik vind dat ze infaam gehandeld heeft, en nou kan ik niet lief tegen haar zijn!’
Eugénie dacht even na. Vooral sinds Mathilde van de Bransen, Corry's intiemste kostschoolvriendin, uit Utrecht, was komen logeeren, was Hilda's strakheid in 't oog vallend. Al de vriendinnen waren vol plagerijen en complimentjes, iedereen had lieve woordjes voor het jonge paar, al sprak men er ook nog zooveel kwaad van achter zijn rug, iedereen bracht hulde aan de aanstaande gastvrouw van het Majoratsgut in Silezië, alleen Hilda was stil en stug.
‘Nou ja, wat gaat het je eigenlijk aan. Laat ze doen wat ze wil! Als je je al de zaken van andere menschen wilt aantrekken, heb je geen leven meer.’
‘Weet je 't van Rooselaar?’
‘Nee?’
‘Zoodra ie 't heeft gehoord, heeft ie in 'n vlaag van wanhoop z'n familie, z'n mooie vooruitzichten, alles in den steek gelaten en is naar de Transvaal gegaan.’
‘Wezenlijk? .... hoe naar!’
‘Ja, heel naar!’
Eugénie zat even stil, getroffen, toen op haar ouden cynischen toon: