| |
[XLII]
Gladys' gasten waren weggegaan, de avond was goed geeindigd, en bij het afscheidnemen was het haar geweest alsof mijnheer de Mureaux, en Edward van Starren, zij meende zelfs van Smaarth, bijzonder eerbiedig voor haar gebogen hadden.
En terwijl zij binnen haar mooie glaswerk nog even nazag, of het goed in de keuken gewasschen was, dacht de jonge vrouw met een klein beetje ironie aan die tegenstrijdigheid, die zij meermalen ontmoet had bij heeren, die beweerden dat vrouwen geen eigen opinies moesten hebben, maar die toch altijd bizonder veel bewondering toonden, juist voor haar, die flink voor haar gedachten durfden uitkomen.
Maud was naar haar kamer gegaan, om nog een brief af te maken en Frederik was niet meer binnen geweest sinds hij de laatste gasten had uitgelaten. Maar nu hoorde ze z'n stap, en toen de deur openging, wendde ze zich vroolijk om, in de opwekking van haar goed afgeloopen avond.
| |
| |
‘Free, luister es! Zal ik je es 'n nieuwtje vertellen? Ik geloof heusch dat Maarten en Hilda...’
Maar toen zweeg ze, met een mat gevoel van teleurstelling; van Praege stond midden in de kamer, de handen in de zakken, de diep ingezonken oogen norsch, de wenkbrauwen saamgetrokken tot zij elkander raakten:
‘Wat scheelde je nou toch vanavond om zulke theoriën te zitten verkondigen over vrouwenkiesrecht? Je weet, dat ik het al vervelend vind dat je je met dien boel inlaat, maar in mijn huis, wil ik er ten minste niet van hooren.’
Zij leed even onder zijn krenkend mijn huis, waarmede hij haar ook al vroeger dikwijls had laten voelen, dat hij de meester was, en zij de ondergeschikte, aan wie geen greintje meer macht toekwam dan hij goed vond haar te verleenen.
‘Je weet ook wel, Freddy, dat ik nooit over die kwesties uit me zelf begin, als jij er bij bent, maar als er in mijn tegenwoordigheid over gelachen wordt, mag ik toch wel m'n opinie zeggen. Waarom zouên al die menschen, die er nooit een minuut ernstig over hebben nagedacht, er wel over mogen spreken en zou ik moeten zwijgen?’
‘Maar voel je dan niet, dat je je eigen ridikuul maakt? en ... mij er bij!’
Hij liep een paar keer de kamer door met korte gejaagde passen, tusschen zijn tanden een straatorgeldeuntje sissend, en ging toen ineens de deur uit.
Gladys belde om te sluiten en klom stil naar haar slaapkamer.
‘O! wat een wanbegrippen toch aan alle kanten over de verhouding tusschen man en vrouw! Hoeveel honderden jaren zouden er nog moeten verloopen eer de onderlinge relatie der geslachten
| |
| |
zuiver zou worden opgevat? Nu ook hier weer: Frederik was bang om ridikuul te zijn door 't geen zij had gezegd! Alsof hij verantwoordelijk was tegenover de wereld voor haar woorden. Dus altijd nog dat oude principe, dat de vrouw een onmondig wezen is, voor wier daden en woorden de man, de meester, heeft in te staan! In sommige kringen ging dat idee immers zoo ver dat de man op zijn eigen ontrouw luchtigjes mocht bluffen en er door zijn vrienden volstrekt niet om veracht werd, terwijl de ontrouw van zijn vrouw hem onteerde, tenzij hij die wreekte op barbaarsch bloedige wijze. Waren zulke begrippen, die uit een tijd stammen, toen de verhoudingen zoo heel anders waren, niet belachelijk nu? Als Pollux, de nieuwe jachthond, straks uit zijn hok losbrak, en bij de buren kattekwaad deed, was het heel best dat Frederik, zijn baas, voor hem werd aangesproken als de verantwoordelijke persoon, maar waar twee vrije gelijken zich verbinden om samen het leven door te gaan - en dat zou toch voortaan het huwelijk zijn - is het ergerlijk en ridikuul dat daar de man voor de mogelijke dwaasheden of zonden van zijn vrouw aansprakelijk wordt gesteld!
Maar dat alles daargelaten, had ze zich heusch vanavond bespottelijk gemaakt? Ze geloofde het niet, alleen, in zulke gezelschappen wordt het altijd dwaas gevonden als men zich warm maakt voor een idee. Maar dan moesten ze haar maar dwaas vinden. Het is laf om bang te zijn voor een beetje spot en zij mocht met laf zijn, zij, die twee kinderen had op te voeden, misschien wel gauw drie!
Maar er klonken stappen over het portaal en zij luisterde. Het was Frederik, die naar zijn
| |
| |
kleedkamer ging: zou ie weer uitgaan? Ze luisterde gespannen, na een oogenblik kraakte de trap en toen sloeg de voordeur toe. ‘Dus weer uit!’
Zij stond onbewegelijk en luisterde nog, ofschoon ze wist dat ze niets meer hooren kon. Waar was ie heen gegaan? Waar ging ie toch altijd naar toe? Ze had het hem niet durven vragen, hij was tegenwoordig zoo vreeselijk prikkelbaar, en hij zou het haar immers toch ook niet gezegd hebben? En toen weer begonnen de folteringen van al de laatste tijden. Ze verweet zich zoo, dat ze jaloersch en kwaaddenkend was en dat ze hem onrecht deed en toch altijd weer kwamen de ergste vermoedens haar beangstigen.
Ze liep even de kamer op en neer, als om haar gedachten te ontvluchten en kuste voorzichtig de slapende kinderen. Maar toen ze haar japon had uitgetrokken en de nachtlucht verkoelend voelde neerglijden langs haar koortsig brandende huid, ging ze stil zitten, de bloote armen gekruist op de tafel en het hoofd voorover op de armen gesteund.
Ze kon het altijd nog maar niet gelooven, dat haar mooie geluk, waar ze zoo vast op gerekend had, hopeloos was verloren! Toen ze met haar ouders in Europa had gereisd en in Zwitserland Frederik had leeren kennen, wat een geluksdroom, wat een overmoedig vertrouwen op de toekomst, wat een jubel! Zou wel één meisje, bij 't ontwaken van haar liefde zich zoo zalig gevoeld hebben? Zou het waar zijn, dat die droom niets was geweest dan een .... vergissing .... een leugen? En een leugen ook het beeld, dat ze zich van haar man had gemaakt? Haar acht droevige huwelijksjaren hadden niets gebracht dan desillusie na desillusie, en toch wilde ze niet aan het bankroet van haar leven gelooven. O! God, zij wilde
| |
| |
het niet! Maar langzaam begon toch de troostelooze waarheid tot haar door te dringen.
Zou hij heelemaal niet meer van haar hoûen? Maar had ie 't eigenlijk wel ooit gedaan? Waarom had ie haar dan getrouwd? Kon het mogelijk zijn dat die man, in wien zij zóo sterk geloofd had, alleen haar geld had verlangd? En wat deed ie met haar geld? Den laatsten tijd had ze heel goed gemerkt dat ie dikwijls slecht bij kas was. Kon ze zich werkelijk zoo onvergeeflijk dom in hem vergist hebben, dat hij, wien ze haar jonge leven in zoo vol vertrouwen had gegeven, niets was dan een...? ze durfde het woord niet denken, en toch zeurde het door haar hoofd, en telkens weer.
Maar in eens voelde ze langs haar blooten hals een tocht, die de losse haren opblies. De deur was open gegaan en van Praege stond op den drempel.
‘Wat is dat nou voor nonsens, Gladys? Waarom ben je nog niet in bed?’
Ze stond op, ineens recht overeind, een beetje verschrikt, alsof ze uit een droom kwam.
‘Ik weet het niet; ik heb hier maar zoo'n beetje zitten denken.’
‘Ik zou je anders niet gestoord hebben, Gladys, maar ik wou je even vragen .... Ik wou die f 500 even hebben, die Maud gisteren voor broertje's verjaardag gegeven heeft.’
‘Waarom? .... die zijn immers voor z'n spaarpot? Je hebt verleden maand pas het geld van de pachten gehad.’
‘Dat vraag ik je niet, nietwaar? Geef me nou gauw even dat geld. Ik heb heusch geen tijd, en ik moet het noodig hebben.’
‘Waarom?’ zeide ze met bevende knieën, voelend dat het bange moment van explicatie plotseling gekomen was.
| |
| |
Hij zag haar even aan, verbaasd en onrustig:
‘Waarom? Sinds wanneer moet ik je rekenschap geven van elk dubbeltje, dat ik uitgeef?’
‘Je weet heel goed, dat ik je nooit rekenschap heb gevraagd!’ zeide ze zacht. ‘Maar je hebt pas het geld van de pachten gehad, en als je nou al niets meer over hebt, waar heb je het dan gelaten?’
Hij was onthutst over haar schijnbare kalmte en haar vragen, die hij niet verwacht had. Zenuwachtig probeerde hij luchtigjes te spreken.
‘Ik heb gespeeld, en vanavond had ik geen veine, zoodat ik niet genoeg bij me had. Geef me het geld nou maar gauw, Gladys, ze zullen ginds niet weten waar ik zoo lang blijf.’
‘Heb je al dat geld verspeeld?’
‘Nou ja, wat zou dat? begin nou in hemelsnaam niet te zeuren, Glad. Geef me het geld nou als je blieft.’
‘Ik zal het je geven, natuurlijk, als je het noodig hebt, maar op éen conditie.’
‘En die is?’
‘Dat je me belooft om niet meer te spelen.’
‘Hoe verzin je het! Ik heb niks te beloven en jij hebt geen condities te maken, dunkt me. Wie is hier de baas? Van wie is het geld? van jou of van mij?’
‘Van broertje,’ zeide ze zacht.
‘Nonsens, een minderjarig kind. Alles, versta je, alles is hier van mij! alles, en ik zal er mee doen wat ik wil. Ik zal me niet door jou op den kop laten zitten!’
Hij begon zich op te winden, trachtend indruk op haar te maken. Maar uiterlijk bleef ze kalm, al trilde ze van 't hoofd tot de voeten.
‘Frederik, je weet best dat er bij mij geen
| |
| |
sprake is van op den kop zitten, maar ik wil de kinderen niet door je laten ruineeren.’
‘Wat 'n overdrijving altijd met die vrouwen. Die vijfhonderd meer of minder zal de kinderen niks doen. Wil je ze me nou geven? Anders neem ik ze .... Ik zou je raden m'n geduld niet langer op de proef te stellen....’
Gladys ging zwijgend naar haar kast om het geld te krijgen. Ze zocht naar iets om hem te zeggen, iets liefs, of iets ernstigs, of iets strengs dat hem kon laten voelen dat zijn spelen slecht was, maar ze vond zoo gauw niets in haar bonzende hoofd.
Ze gaf hem het bankpapier en toen heel zacht, bijna smeekend zeide ze:
‘Freddy, geloof je toch niet dat het zondig is voor een vader van drie kinderen, om te spelen?’
De allusie op het ongeboren kindje leek haar het teerste, dringendste wat ze zeggen kon, maar het scheen hem niet te treffen. Met 'n zekere haast stak hij de banknoten in zijn zak en ging de kamer uit.
En weer luisterde ze hem na, maar ze hoorde de deur niet toeslaan. Nu ie het geld had, scheen z'n haast om terug te gaan niet zoo groot meer.
Toen, langzaam daalde in haar neer de kille doodsangst van het onherstelbare. Haar huwelijk een failure, haar liefde, haar geloof in geluk verwoest! Ja, dat was het woord: Verwoesting! Alles verwoest! En machteloos was ze! machteloos, als een klein kind in gevaar. En in de verte stond het grijnzende schrikbeeld van armoede. O! als het nog maar voor haar zelf was geweest! Wat kwam het er voor haar nog op aan, nou toch alles uit was! Maar voor de kinderen! Ze mocht
| |
| |
het niet lijdelijk afwachten dat ze geruineerd werden. Maar wat kon ze doen?
Zij snikte onder de duldelooze wreedheid van machteloos te zijn en toch zich verantwoordelijk te voelen! Maar de wetten in dit land veronderstelden niet eens dat een moeder zich verantwoordelijk kan voelen! Die eischten van de vrouw alleen gehoorzaamheid, en aan den man gaven ze de macht, alsof niet in negentig van de honderd gevallen van ruine en ondergang de man de schuldige was!
Ze pakte haar hoofd met beide handen en snoerde het vast in haar krampachtige vingers alsof ze het dwingen wilde tot klaarder denken. Ze had wel eens gehoord dat men een man wegens verkwisting onder curateele kon laten zetten, maar tot wien moest men zich dan wenden? En ze kon toch niet zoo maar een aanklacht indienen, zonder zeker te weten of zijn spelen wel verkwisten was. O! voor zich zelf was ze er vanavond zeker van! Allerlei kleine dingen hadden het haar al lang laten vermoeden dat ie speelde en dat hun fortuin sterk was achteruit gegaan. Maar hoe kon ze ooit zekerheid krijgen? Hij zou haar niet antwoorden als ze er naar vroeg, en ze kon toch niet stilletjes de brandkast openbreken om te zien wat er nog over was? Maar waren er dan geen wetten die de vrouw beschermden tegen den man als hij haar eigen aangebrachte fortuin wilde doorbrengen? Nee, straks had ie 't immers al gezegd: alles, alles behoorde hem; de getrouwde vrouw bezit niets!
Maar ze was toch met huwelijksvoorwaarden getrouwd. Haar vader had het absoluut gewild! O! Frederik was er wel woedend tegen geweest, en zij had er zich toen ook tegen verzet omdat hij
| |
| |
arm was en zij rijk. En ze had gelachen om den wensch van haar vader en ze was er boos om geworden, omdat ze in die voorwaarden iets ondelicaats, als van wantrouwen tegenover Freddy vond! Ze was immers zoo trotsch en gelukkig geweest om hem alles te kunnen geven wat ze had. Hoe kan een jonge vrouw, die haar eigen reine leven, haar toekomst vol visioenen van geluk aan een man toevertrouwt, voorzorgen tegen hem kennen voor haar geld?
O! wel moest men ter kwader trouw zijn of verregaand onnoozel in menschenkennis om in ernst te beweren dat het billijk is om het min of meer voordeelige van de finantieele positie der getrouwde vrouw, te laten afhangen van haar meerder of minder practisch doorzicht in dit moment van hoogste illusie en hoogst vertrouwen! Maar haar vader had doorgezet. Een groot gedeelte van haar bruidschat had hij haar in land gegeven en bij huwelijksvoorwaarde bedongen dat dit niet zonder hare medewerking zou kunnen worden vervreemd of bezwaard.
Meer had hij niet kunnen doen, want ofschoon de wet toestaat dat de vrouw ook kan bedingen: het beheer over haar roerende en onroerende goederen, mitsgaders het vrije genot harer inkomsten, Frederik had hiertegen zoo heftig geprotesteerd, er zich zoo diep beleedigd door getoond, en Gladys zelf, bedroefd dat men zulke maatregelen van wantrouwen tegen haar man wilde doordrijven, had zoo gesmeekt en gehuild, dat haar vader het bij die eene voorwaarde had moeten laten.
Gladys dacht aan dit alles. Veel wist ze niet van geld en wetten, maar door haar practische Amerikaansche opvoeding had ze toch meer begrip van zaken dan de meeste Hollandsche vrouwen.
| |
| |
En uit dien akeligen tijd, toen ze zoo ellendig had gestaan tusschen haar vader en Frederik, kwam haar vanavond alles weer duidelijk voor den geest. Ze herinnerde zich nu dat men haar gezegd had, dat zonder die voorwaarde van Praege onherroepelijk alles met haar vermogen kon doen wat hij wilde, het verspelen, of .... nog erger, alles, alles! Maar nu kon hij tenminste dat land niet weg maken zonder haar wil. Op de effecten had ze geen oog kunnen houden, sinds hun huwelijk had hij die al zoo dikwijls verkocht en weer andere ingekocht, dat het niet meer uit te maken was, welke van haar geld waren, maar het land was veilig, goddank! Die goeie, wijze papa! Misschien zou het nou nog blijken dat juist zijn voorzichtigheid, waar ze toen zoo boos om geweest was, haar kinderen voor armoede zou behoeden.
En de tranen, die ze straks, in haar angst niet had kunnen vinden, kwamen nu zachtjes op, onder de verteedering van dat denken aan de zorgende liefde van haar vader. Het was of de gedachte aan dat land haar ineens van haar grootste angst had bevrijd.
Maar ze hoorde de trap weer kraken, langzaam, geheimzinnig, alsof iemand voorzichtig naar boven sloop. Ze luisterde, bang, het moest Frederik zijn, want de huisdeur was nog niet toegeslagen. Kwam hij weer bij haar?
Toen van Praege straks naar beneden was gegaan met het geld in zijn zak en een zeer voldaan gevoel over zijn handigheid, dat hij het met zoo weinig scènes en gezeur van Gladys had weten te krijgen, was het hem ineens ingevallen dat de heeren daarginds wel een oogenblikje konden wachten: ze bleven toch nog uren bij elkaar, en
| |
| |
misschien was het nou wel het goeie moment om den knoop maar door te hakken met Gladys, over die kwestie, die hij toch al lang had willen afdoen. Hij had er wat tegenop gezien, maar vanavond voelde hij zich juist heel flink, na zijn gemakkelijk zegenvieren over haar.
‘Gladys,’ zeide hij binnenkomend, met een soort verlegen deftigheid, die haar dadelijk met argwaan vervulde. ‘Nou we toch over die vervelende geldzaken gesproken hebben, wou ik je nog even vragen .... ik wou je maar even zeggen .... dat, niet door mijn spelen .... volstrekt niet, maar enfin, door Amerikaansche fondsen en daling van effecten, enfin .... daar hebben vrouwen zoo geen verstand van, maar door allerlei omstandigheden is ons fortuin wel erg ingekrompen en nou zou het 't beste zijn, dat we ons land bij Gouda maar verkochten, omdat de pachten zoo laag zijn tegenwoordig, en dan kunnen we daarvoor in de plaats effecten koopen, die hooge rente geven. Begrijp je me? Ik zou je er niet mee lastig vallen, maar het land is van jou en pro forma moet je dus je handteekening geven. Dat vindt je toch zeker goed? Ik heb er al met den notaris over gesproken.’
Gladys slikte met kracht de worgende angst neer, die haar keel samenkneep. Ze wist dat hij loog, dat hij het land wou verkoopen om het geld in zijn macht te krijgen, om het vrij, naar zijn eigen wil te kunnen gebruiken en dat zijn naieve poging om de zaak luchtig voor te stellen, bedrog was.
‘Nee!’ zeide ze zacht. ‘Ik hecht erg aan dat land, dat ik van papa gekregen heb. Ik wil het liever niet verkoopen. En Maud zegt dat soliede effecten nou toch ook niet veel rente geven, dus dan kunnen we het best zoo laten.’
| |
| |
‘Maud weet er niks van!’ zeide hij ineens driftig. ‘Vrouwen hebben geen verstand van geldzaken. En als ik zeg, dat het beter is om het land te verkoopen, dan is het zoo! Ik vraag je niet om raad, nietwaar? Alleen maar om je handteekening.’
Gladys kneep de handen samen tot de nagels diep in haar vleesch drongen. Voor haar beteekende strijd: pijn en vermoeienis, die ze haatte, maar ze moest wel, nietwaar? voor haar kinderen?
‘Maar ik wil juist m'n handteekening niet geven, Frederik, heusch niet, ik kan dat land niet verkoopen. Laten we er maar niet meer over spreken.’
‘Ja, waarachtig wel! Als ik het verkoopen wil, dan gebeurt het, versta je? Ik weet niet wat je tegenwoordig bezielt om me het leven zoo lastig te maken. Maar als ik je nou zeg dat het bepaald noodig is, zul je wel teekenen, nietwaar?’
Zij schudde het hoofd en keek hem aan met groote, droevige oogen.
Toen lachte hij, en ineens was hij bij haar en had haar in zijn armen genomen en bedekte met kussen haar bloote schouders:
‘Kom Glady dear, wil je me dat pleizier niet doen?’
Maar zij weerde hem af, heftig, krimpend als van physieke pijn. Dat was het ergste wat zij nog geleden had, van den man, in wiens liefdekussen ze geloofd had, deze valsche lief koozing. Een oogenblik werd ze woedend onder de beleediging.
‘Nee, ik wil niet teekenen. En ik verbied je het me ooit weer te vragen.’
‘En waarom?’ vroeg hij dreigend.
‘Omdat je speelt, je hebt het me straks zelf gezegd, en je wilt het land verkoopen en het geld opmaken.’
‘En wat zou dat? als ik het doen wil, zal ik
| |
| |
het doen, zonder jou permissie te vragen. Ik heb geld noodig en ik zal het hebben.’
‘Zonder mijn handteekening kun je het niet krijgen!’
Hij lachte even, boosaardig, en ze werd bang, ofschoon ze trotsch voor hem bleef staan.
‘Ja zeker, je vader dacht heel slim te zijn en je met die voorwaarden en dat land een zekere macht over je fortuin te geven, maar de wetten hier geven mij een heel andere macht! Ik kan je dwingen....’
‘Je kunt me nooit dwingen te teekenen!’
‘Dat zullen we es zien! Als je me niet oogenblikkelijk belooft om te teekenen gaat Mary morgen naar 'n kostschool.’
‘Mary?’ Ze zag hulpeloos om zich heen. De verwoesting in haar ziel en overal rondom, werd hoe langer hoe grooter. Ze was een oogenblik half bedwelmd door de onverwachte wending van zijn aanval.
‘Ja, en als je dan nog weigert, gaat Hajo ook de deur uit. We zullen es zien of je dan niet buigen zult.’
Versuft boog ze het hoofd, en 't was haar, duizelend, alsof ie straks ook nog dreigen zou om het kindje dat ze in zich droeg, van haar weg te nemen. Toen echter stroomde het bloed in brandende stroomen naar haar hoofd.
‘Je zoudt het hart niet hebben, Frederik, om mij van de kinderen te scheiden! Je hebt er het recht niet toe!’
‘Ik heb het recht en de macht om alles te doen wat ik wil met mijn kinderen!’
‘Jouw kinderen?’ riep ze hartstochtelijk. ‘Maar het zijn niet jouw kinderen! Het zijn de mijne! We hebben ze samen het leven gegeven, maar
| |
| |
ik heb ze gedragen en gekoesterd en lief gehad vóór de wereld nog iets van hun bestaan vermoedde, ik heb ze gebaard in smarten waar jij geen begrip van hebt, ik heb ze gevoed, versta je, met het bloed uit mijn aderen, ik heb koûe nachten bij ze gewaakt en ze opgepast als ze ziek waren! Welk recht heb je om ze van mij af te nemen?’
‘Alle rechten volgens de wet!’ zeide hij koud, wetend dat hij overwinnaar was.
Zij duizelde en streek met haar hand langs het voorhoofd, dat leeg voelde als of ze krankzinnig zou worden. Wat voor mannen waren dat dan toch geweest, die zulke wetten hadden gemaakt, die de moeder met machteloosheid vloekten? Wisten die mannen dan geen van allen, dat er ook verstandige moeders en lichtzinnige vaders kunnen zijn? Ze voelde zich als in een net, dat hoe langer hoe meer wordt dicht gehaald. Als ze beloofde te teekenen gaf ze haar kinderen aan armoe over, en als ze weigerde .... Zonder haar liefde konden die jonge teere schepseltjes immers niet leven?
Een oogenblik dacht ze er aan om zich voor Frederik op de knieën te gooien om hem desnoods met liefkoozingen te verbidden, maar ze wist dat het toch niets geven zou. Het moest al een lang, vast plan bij hem zijn geweest: hij wou het geld hebben. Waarom zou ze zich dan die ontzettende vernedering nog opleggen?
‘Gladys beloof je dat je teekenen zult?’
Ze wrong haar handen, radeloos zwijgend.
‘Beloof je het? .... anders .... gaat morgen Mary! Dat verzeker ik je!’
Hij stond vlak bij haar nu, en zijn dreigend fluisteren klonk sissend in haar hoofd.
| |
| |
‘Ja....’
Hij lachte, en wond zijn knevel omhoog en stond nog even naast haar, dralend.
Maar zij zag niet op. Het was haar alsof ze krankzinnig zou zijn geworden als ze hem nu had moeten aanzien.
Toen begreep hij dat ze elkander niets meer te zeggen hadden en ging vlug naar beneden, en een oogenblik later sloeg de voordeur toe.
|
|