lijk, toen ze uitgeput even ophield, zeide hij in tergende bedaardheid:
‘Zóó heb ik je nog nooit hooren spreken, Belle, ik moet zeggen, die muziek schijnt je humeur niet te verbeteren.’
‘Nee, dat is waar! sinds al dat zingen is ze lang niet in haar voordeel veranderd.’ zeide mevrouw.
Isabelle sprong op, haar servet met eene beweging van exasperatie neersmijtend:
‘Natuurlijk, zoolang als ik poddingjes maak en kousen maas voor jullie, ben ik goed, maar zoodra ik voor me zelf iets vraag, heb ik 'n slecht humeur.’
Snikkend vloog ze de kamer uit, de trap op, om alleen te zijn, weg van hun vijandig verbaasde blikken.
Marion had het verleden wel gezegd: ‘Alles wat goed is, wordt in tranen geboren en in deze overgangstijden kunnen de meesten van ons haar eigenlijke volle leven pas ingaan na een periode vol strijd en wee.’
Met trillende handen nam ze haar pen en een velletje papier en het inktfleschje uit haar kast, en toen op den rand van haar bed, een dik boek op den schoot - haar gewone correspondentie-houding, want voor 'n stoel was geen plaats in het kabinetje, en voor een tafel nog minder - schreef ze haastig, terwijl het bloed kokend heet opgutste in haar halsaderen en heel warme tranen neerdrupten, die vlekjes knoeiden op haar schrift:
‘Lieve, lieve, engelachtige Marion!
Ik ben diep ongelukkig, maar het kan me niet schelen. Ik zal probeeren sterk te zijn. Mama vond natuurlijk dat Charles zeggen moest of ik kon zingen of niet! Natuurlijk, zoo'n jongen, die