| |
| |
| |
[XXXVIII]
Isabelle Pankaert, met gloeiende wangen, de handjes koud van emotie, stond naast de piano en zong, terwijl mevrouw Noorman, de bekende concertzangeres, aan wie Corona lessen voor haar gevraagd had, haar accompagneerde. Toen bleven beiden een oogenblik verloren in de jubelende extase van Bach's Pfingstcantate.
‘Heel goed, kindje! Dat heb je goed gezongen!’ zeide Marion Noorman. ‘Het gaat buitengewoon goed!’
Isabelle antwoordde niet, te gelukkig om iets te kunnen zeggen.
Toen Corona haar in het voorjaar was komen vragen of zij gratis les wilde geven aan een arm meisje met 'n mooie stem, had mevrouw Noorman het niet willen weigeren. Aan Corona kon men zoo moeielijk iets weigeren, maar eigenlijk had ze het toch indiscreet en vervelend gevonden. Zij had al zooveel lessen en haar huishouden met de tweelingen nam toch ook tijd! Maar toen zij Isabelle's stem gehoord had, had zij geen spijt gehad van haar hulpvaardigheid; tegenwoordig gaf zij haar zelfs tweemaal in de week les en het was een groote vriendschap tusschen haar geworden.
‘Belle!’ zeide ze opeens. ‘Ik heb je nog wat te vertellen, of eigenlijk een voorstel te doen .... Kun je nog even blijven?’
‘Een voorstel?’
‘Ja, ik zal je zeggen, de laatste week, heb ik verscheiden invitaties gekregen om op concerten te komen zingen. In Zwolle en in Deventer en in Middelburg, maar die zijn alle drie voor December en Januari en dan kan ik niet....’ en zij glimlachte.
‘Waarom niet?’
| |
| |
‘Omdat .... zich tegen dien tijd een kleine baby heeft aangekondigd....’
‘O! Marion....!’ Verlegen zag Belle naar haar op, niet wetend of zij moest gelukwenschen.
‘Ja, het is wel 'n beetje lastig! en we zullen het Benjamin noemen in de hoop dat dit het laatste zal zijn, maar eigenlijk vind ik het toch verrukkelijk! De tweelingen zijn nou al vier jaar en zoo'n schootkindje is zoo snoezig!’
Isabelle aarzelde even:
‘Marion, je moet het niet gek van me vinden, maar ik heb het je al zoo lang willen vragen .... mama zegt .... dat een getrouwde vrouw zich alleen aan haar huishouden moet wijden en geen tijd voor iets anders kan hebben, als zij het goed wil doen. Maar .... hoe doe jij dan toch?’
De naieve gewichtigheid in de vraag amuseerde Marion:
‘Wel, ik zou wel es willen weten of geldverdienen voor het huishouden niet is: er zich aan wijden! Mij dunkt, het is een van de allernoodzakelijkste dingen die men er voor doen kan!’
‘Nee, mama bedoelt voortdurend met het huishouden bezig zijn!’
Marion knikte lachend:
‘Ja, kindje, ik begreep je wel! O! er zijn nog een massa die zoo redeneeren en mij erg beklagen of me verdenken van een slechte moeder te zijn of het mijn man kwalijk nemen dat hij mij mijn gang laat gaan! Maar ik lach ze tegenwoordig gewoon uit, du haut de ma grandeur de femme heureuse! En ik zal je es gauw even zeggen hoe het eigenlijk er mee zit. Zie je, als jonge dames trouwen hebben zij het gewoonlijk het eerste jaar zoo druk met haar huishouden dat ze nergens meer tijd voor vinden kunnen; dan komt er een
| |
| |
kindje met al zijn zorgen, en dan wordt de drukte, die al zoo vreeselijk was, nog grooter en daarna komt een tweede en een derde, tot soms een negende en tiende en het vrouwtje, dat het het eerste jaar zoo overstelpend druk had, heeft dan toch nog tijd genoeg, ofschoon haar bediening en haar middelen dikwijls naar verhouding maar weinig zijn toegenomen, om met de tiende baby te spelen. Dat is het heele raadsel, zie je, het komt er maar op aan hoe je je inricht, met wat oefening en orde kan de éen in een uur afdoen, waar de ander den heelen dag mee zoek brengt, en ik ken vrouwen met groote gezinnen die overal belangstelling voor hebben en allerlei doen en toch de ziel zijn van haar familie en vrouwen met een of twee kinderen, die nergens tijd voor hebben en door haar drukte niet eens gezelligheid aan de haren geven. Zoo is het met geld verdienen ook. Ken je Jeanne Goedbrandt?’
‘Die fotograaf?’
‘Ja, juist. Toen ze trouwde hadden zij en haar man, die zeeofficier was, geen van beiden een cent, en hij ging maar op en neer naar de Oost om toch maar te verdienen, en Jeanne bleef achter met telkens een kindje meer en zij wisten nauwelijks hoe rond te komen. Toen zei ik dikwijls tegen haar: Zet een fotografisch atelier op, want voor haar huwelijk fotografeerde ze prachtig. En ik zei tegen haar: maak je specialiteit van kinderfoto's, je bent moeder en artiste, je weet hoe en wanneer kinderen er het aardigst uitzien, en je kunt er goed mee omgaan! Je zult zien dat je het druk krijgt! Maar dan keek ze verontwaardigd. Een goeie moeder, vond ze, moest zich uitsluitend met haar huishouden bezig hoûen.
Maar toen stierf haar man ineens in Indië, en
| |
| |
natuurlijk, een klein pensioen en vier jongens .... ze wist geen raad. Toen zette ze een atelier op en het ging best. Je weet, het is een rage tegenwoordig, alle babies komen bij haar en verleden, in het schemeruur, toen ik even aankwam, vond ik haar met de vier jongens bijna op schoot, aan wie ze sprookjes zat te vertellen. Toen kon ik toch niet nalaten om haar even te vragen of ze nu geen goeie moeder meer was, nou ze geld voor haar troepje verdiende.’
‘En wat zei ze?’
‘Ze zei met tranen in de oogen: Ik wou dat ik het gedaan had toen Henri nog leefde, dan had ie niet zoo akelig zuinig aan boord hoeven te zijn!’
Een oogenblik zwegen beiden.
Mevrouw Noorman zat nog op het pianokrukje, en een van haar kleine gespierde handen voer telkens met een beweging van gewoonte door het blonde kort afgeknipte voorhaar, dat als een wazig gouden krans om haar slapen opstond en aardig deed hij het ronde rose gezichtje en de groote blauwe kinderoogen. Zij zag er nog zoo jong uit, bijna als een schoolmeisje en toch had ze heel wat te tobben gehad. Maar iets van een vogel was in haar, en veel desillusie en zorg en pijnlijke momenten had ze weggezongen tot er vrede kwam. En nu de laatste jaren was ze zoo gelukkig: overal gevierd, haar huwelijk zoo mooi, en haar kinderen zoo lief!
‘O!’ zei ze in eens met het meisjesachtige enthousiasme, dat zoo bekoorlijk in haar was. ‘Je weet niet hoe heerlijk het is om voor de kinderen te werken. Als ik geen kinderen had, zou ik toch het zingen niet kunnen laten, maar nou is het nog zooveel prettiger! Eigenlijk verdient mijn man
| |
| |
wel genoeg om net van rond te komen, maar ik verdien de levensverzekering van de schatjes hiernaast. Wil je ze es zien?’
En in een oogwenk, met een van haar lichte bewegingen stond ze bij de tusschendeur, die de suites scheidde en lag geknield in een hoek van de andere kamer waar de tweelingen speelden.
‘Kijk dit is Daisy!’ - En vóór Isabelle haar had kunnen volgen, kwam ze aandragen met het kindje. - ‘Is ze niet doddig? Kijk, net de fluweelen oogen van mijn man, en dit is Nelly, die heeft van papa de gezellige leelijke stoppelhaartjes. Zijn ze niet schattig met haar beidjes? Maar Nel! Wat heb je met je schortje gedaan? Heb je je weer als een schoorsteenvegertje gedragen?’
En zij bukte zich en kuste het stralend zwarte gezichtje dat zich tot haar ophief, de roode vochtige lipjes vooruit, glimmend als versch geplukte kersjes, die in de modder gevallen zijn.
‘Zie je, Belle, bij haar geboorte hebben we dadelijk een levensverzekering voor haar gesloten. Als zij twintig jaar zijn krijgen zij beiden vijfhonderd gulden jaarlijks, dat zal haar strijd om het bestaan een beetje makkelijker maken, dan hij voor mij geweest is! Maar daarvoor moet mama nou ook hard werken, nietwaar? Het is een heel ding om elk kwartaal zoo'n som bijeen te hebben!’
Zij zette het kindje neer, in eens met een moeë beweging, en een diepe rimpel groefde zich tusschen de oogen, die haar ouder maakte.
‘O! soms kan ik er van rillen, dat die beide kleine kleuters ook eens het groote gewoel zullen inmoeten! Maar wat zul je er aan doen? De dochters van Marion Noorman zullen geen uitgaanpopjes worden, die op een man zitten te wachten; ze
| |
| |
moeten haar brood zelf verdienen. Maar natuurlijk, ik weet heel goed, dat, als de enorme achterhoede van nietsdoende vrouwen zich nu ook in 't strijdperk gaat storten, de druk en de angst van de tijden hoe langer hoe ontzettender zullen worden. Maar het kan niet anders, wij zijn nu eenmaal op dit oogenblik allen in een nauwe bergpas vol dik doornig kreupelhout en we moeten er door, vóór we aan het strand komen, waar ruimte is voor ons allemaal. En hoe meer er zich nu maar in den bergpas dringen, hoe benauwder het er wel worden zal, maar ook hoe eerder het kreupelhout zal zijn platgetreden. En we zullen onze meisjes flinke stokken en messen meegeven en haar er voorzichtig en knap mee leeren omgaan om de lianen door te snijden en de in elkaar vergroeide takken te breken en toch zoo min mogelijk haar buren te verwonden! Dat is het eenige wat ons ouders van de twintigste eeuw te doen staat.’ - Toen lachte zij weer, haar jongen lach, die een Fransch violist den vorigen winter op een concert had laten zeggen: ‘Quelle adorable gamine.’ - ‘We zullen in elk geval ons best doen en er maar niet over gaan zitten treuren, nietwaar, kleine Nel? En nou eerst es gauw even je vuile koppetje gaan wasschen, want dat weet je, de eenige manier om flinke dappere vrouwen te worden is om reine gezichtjes te hebben!’
‘Maar Marion, als je op reis bent?’ .... drong Isabelle aan. Zij had Marion's huishoudentje, dat zij altijd keurig en gezellig vond, zoo dikwijls moeten verdedigen tegen haar moeder en andere dames, die plechtig en onvoorwaardelijk verzekerden dat een getrouwde vrouw niets doen kan of mag dan haar huishouden, en ze wilde vandaag nu toch probeeren om er eindelijk eens precies achter
| |
| |
te komen hoe Marion het had ingericht. ‘Als je weg bent om te zingen, wat doe je dan met de kinderen? Wie zorgt er dan voor?’
‘Heb je nooit van mevrouw Ermering gehoord?’
‘Nee, wie is dat?’
‘Dat is 'n weduwe zonder kinderen, maar 'n geboren moeder! Ze woont in de Hugo de Grootstraat, in 'n aardig huisje met 'n flinken tuin, en 't is daar de ideale crèche, zooals de toekomstmoeders, die werken moeten, ze zullen wenschen. Met ons zevenen zijn wij bij haar geabonneerd, en als ik nou uit de stad moet gaan zingen of Jeanne Goedbrandt heeft het 'n paar dagen erg druk op haar atelier, of mevrouw Verzen heeft haar migraine, of mevrouw Schallen, die voor Arbeid Adelt werkt, heeft 'n groote bestelling, of mevrouw Bromer, wier man zoo ziek is, kan geen leven in huis velen, of mevrouw van Asberk, die inspectrice is bij 'n levensverzekeringmaatschappij, moet voor zaken op reis, dan zenden we allemaal onze kinderen zoolang bij mevrouw Ermering. En je weet niet hoe heerlijk ze het daar hebben. Het spaart ons allen een onbetrouwbare kindermeid uit, die onmogelijk iets van opvoedkunde kan weten, en ze worden er uitstekend, o! weet je, uitstekend verzorgd! Sommige kinderen hebben het er moreel en physiek zelfs heel wat beter dan thuis, zooals bijvoorbeeld die van mevrouw Verzen, met haar eeuwige zenuwgetob of van mevrouw Prinsen, die veel meer van pret en uitgaan dan van kinderen houdt. Bij zulke moeders komt er gewoonlijk niet veel terecht van de arme schaapjes en is het dus 'n redding als ernstige lieve vrouwen als mevrouw Ermering zich over hun lot ontfermen.
Zie je, dat is ook iets wat de meeste menschen
| |
| |
totaal vergeten, als ze zoo door dik en door dun beweren dat de getrouwde vrouw zich maar uitsluitend met haar gezin mag bezighouden, dat er heel wat moeders zijn, die geen sprankje aanleg of lust voor waarachtig opvoeden hebben en dat het daarom dikwijls voor de jonge generatie zelf een zegen zal wezen als zij onder de zorgen komt van vreemden die wèl de gave van opvoeding kennen. Ieder die gelooft aan de toekomst van de menschheid, moet vinden dat de vorming van het jonge, wordende geslacht de allerhoogste taak is, maar wat 'n absurditeit, om te meenen dat elke vrouw, die kinderen heeft gebaard, hoe zij ook verder moge zijn, in staat is tot dat allerhoogste werk. Opvoeden sluit alles in zich! geen arbeid die zooveel liefde, intelligentie, zelfverloochening, geduld, zelfbeheersching, rechtvaardigheidsgevoel en teeder intuitief raden van het diepe geheim der kleine menschenziel vordert! En je begrijpt wel, dit alles in een vrouw te veronderstellen, eenvoudig omdat zij een kind heeft ter wereld gebracht, is onzin, terwijl massa's ongetrouwde of kinderlooze vrouwen geboren opvoedsters kunnen zijn.’
‘Maar Marion, geloof je nou heusch, dat 't een ideaal toestand zou worden als alle getrouwde vrouwen geld gingen verdienen?’
Marion dacht een oogenblik ingespannen na, toen lachte ze:
‘Dat is 'n heel moeielijke vraag, hoor! Maar we zijn er heusch nog lang niet aan toe om nu es dood op ons gemak te kunnen gaan vragen wat nou eigenlijk wel 'n ideaal toestand zou zijn. Zoover is onze maatschappij helaas nog niet! Maar dit is zeker, dat, ideaal of niet, waar geen geld en wèl liefde is, de getrouwde vrouw hoe langer hoe meer tot loonarbeid zal moeten en willen komen! Wie zal
| |
| |
kunnen profeteeren in deze overgangstijden, waarin alles duidt op groote economische verandering, wat nu wel het ideaal zal zijn in de verre toekomst? De geslachten, die na ons zullen komen, zullen op hun beurt ook aan de oplossing van dat raadsel moeten werken! Maar, zooals op dit oogenblik de toestanden zijn ben ik overtuigd dat het mee in het huishouden verdienen der getrouwde vrouw ons nader zal brengen tot drie betrekkelijke ideaaltjes die zeker niet gering zijn te tellen. Ten eerste: De mogelijkheid van een huwelijk tusschen twee jongelui, die elkaar echt liefhebben, maar geen van beiden iets bezitten en waarvan de man niet genoeg kan verdienen, om welke reden ook, om een gezin te onderhouden. Ik ken er verscheiden zoo, die heel hun mooie jonge leven in hopeloos wachten verliezen, hunkerend naar 'n aanstellinkje of 'n promotietje dat maar niet komt, terwijl de vrouw, als zij een deel van het geldverdienen voor het gezin op zich kon en wilde nemen, een einde zou maken aan dien ellendigen toestand. In de boerenstand wordt nu de werkkracht en kundigheid van de vrouw wel degelijk als kapitaal beschouwd, dat zelfde zou dan ook geschieden in de burgerstanden en het onbemiddelde, knappe, energieke meisje zou haar kansen op een liefdehuwelijk daardoor sterk zien vermeerderen, haar betaalde arbeid zou in de plaats komen van een bruidschat.
Ten tweede, als de man komt te sterven, die het gezin onderhoudt en de vrouw blijft met een troepje kinderen achter - en dat zijn van die gevallen die je dagelijks ziet gebeuren - wat 'n zegen dan, als zij geschikt en al gewend is om in de noodige behoeften te voorzien!
Ten derde, de algemeene positie der vrouw zou
| |
| |
er beter door worden, en ik zal je zeggen waarom. De ongetrouwde vrouw zou haar werk beter, met meer bezieling doen, wanneer zij niet dacht dat het maar een tijdelijke bezigheid was, die moest worden opgegeven zoodra er zich 'n huwelijk voordeed, en door beter werk te leveren zou zij krachtig meewerken tot snellere vervulling van den dringenden eisch van gelijk loon voor man en vrouw. Begrijp je dat logische verband? En dan, nu bestaat nog de schandelijke wet dat de man recht heeft op het door de vrouw verdiende geld. Maar het spreekt van zelf dat die al heel gauw zou worden veranderd als de verdienende vrouw niet langer meer zeggen wou voor het begrip van de regeeringsmannen: 'n troepje havelooze fabrieks-arbeidsters en wat afgesloofde schoonmaaksters en naaistertjes, maar hun eigen zusters en dochters en pleegkinderen! Ten slotte is er nog dit: Nu wordt in veel huishoudens de vrouw nog beschouwd en behandeld als de onderhoudene, die dankbaar moet zijn voor elken gulden, die zij voor eigen genoegen mag uitgeven, en die zich voor een tientje soms zelfs vernederen moet tot vleierij en onware liefkoozingen. Weet je niet die ontelbare grappen in de spotbladen? Over vrouwen die bij haar man intrigeeren om een nieuwen hoed? O zie je, menschen die daarom kunnen lachen, moeten wel akelig weinig hebben nagedacht! Ik vind ten minste niets komieks in zulke verhoudingen, alleen heb ik minachtend medelijden met mannen, die hun vrouw in zoo'n afhankelijkheid willen houden en met vrouwen, die zoo'n afhankelijkheid dulden! Want in zulke gezinnen is de vrouw een wezen dat nergens recht op heeft, dat kost en inwoning en kleeding ontvangt, maar daarvoor zich dan ook te schikken heeft naar den wil van den meester
| |
| |
en buiten zijn goedvinden niets mag besteden voor dingen waar zij zelf verlangen naar of sympathie voor heeft.
Weet je, Belle, ik heb zes zusters, die allemaal in conditie zijn, en mij allen haar confidenties doen, en ik verzeker je dat ik zelfs in de rijkste families vrouwen weet, die nog over geen twintig gulden jaarlijks naar hartelust kunnen beschikken! O! het klinkt heel aardig: de man verdient het geld, en de vrouw verzorgt het gezin, ieder blijve in zijn werkkring. Maar feitelijk - en ook de wet gaat uit van dat beginsel - is de toestand in heel veel gevallen zoo: de vrouw die een gezin wil stichten, moet zich op genade of ongenade overgeven aan den man, die haar en haar kinderen zal onderhouden, maar dan ook alle rechten op hen heeft, en van wiens meerdere of mindere edelmoedigheid, in een woord van wiens bloote goeddunken het zal afhangen of zij over middelen zal mogen beschikken of om elk kwartje zal moeten vragen!
En dat is nou juist wat allemaal anders zal worden als de vrouw productieven, betaalden arbeid gaat verrichten! De vrouw, die met cijfers kan aantoonen dat haar arbeid tot de welvaart van het gezin bijdraagt, zal een heel andere positie innemen dan zij, die nu alleen maar met woorden kan verklaren, - die, och arme, dikwijls niet geloofd worden, - dat zij zoo zuinig mogelijk is, en zooveel mogelijk uitspaart. De vrouw, die haar eigen geld verdient, zal zich onafhankelijker voelen, en fierder, en dus niet meer berusten in een afhankelijkheid die nu heel dikwijls een gevaar is voor het geluk en de waardigheid van het huwelijk. Betaalde arbeid van de vrouw zal meewerken om de verhouding der echtgenooten zuiverder en
| |
| |
mooier te maken en daardoor de geheele menschheid ten goede komen, en daarom, zooals je ziet, vind ik het op dit oogenblik dus economisch wèl degelijk een ideaal dat de getrouwde vrouw loonarbeid doet. En wat de materieele kant van het vraagstuk betreft, deze is natuurlijk hoe langer hoe makkelijker op te lossen. Zij die schermen met: ‘de vrouw moet zich uitsluitend bij het huishouden hoûen’, vergeten dat onze grootmoeders, die zij tot voorbeeld nemen, met diepe minachting op het huishouden van tegenwoordig zouden neerzien. Je moet zoo'n aardig oud receptenboek maar es zien met de grappige spelfouten en wijze praktische raadgevingen om te begrijpen wat het ‘huishouden’ vroeger beteekende. Onze voormoeders sponnen zelf haar linnen, naaiden zelf al haar kleeren, nog wel zonder machine, breiden al de kousen voor de familie zelf, maakten zelf vruchten en groenten in, bereidden zelf haar huismiddeltjes, maakten zelf haar slacht, deden zelf haar wasch, bakten zelf haar brood en taartjes en lekkernijen, hadden voor haar zieken geen hulp van uitstekende ziekenhuizen en gediplomeerde verpleegsters, kenden geen fröbelbewaarscholen en geen gas en geen waterleiding! Wat is betrekkelijk weinig overgebleven van al dat enorm veel omvattende huishoudwerk! Zelfs de conservatiefste vrouwen en de weinig gefortuneerden laten haast alles buitenshuis doen, en de tijdstroom gaat op dit oogenblik heelemaal dien kant uit. Door nieuwe machinerieën, die nog dagelijks worden uitgevonden, door coöperatie en betere arbeidsverdeeling zal er hoe langer hoe minder van dat werk overblijven, en als men ziet hoeveel tijd nu al de getrouwde vrouwen kunnen missen, zoodra het op amusement aankomt, voor menschen zien, visites maken, noodelooze hand- | |
| |
werken, en de eeuwige boodschappen, dan kun je logisch aannemen dat zij in de toekomst ook wel tijd voor productieven arbeid zullen kunnen vinden, wanneer dat noodig blijkt te zijn!’
‘Maar de gezelligheid, Marion, de gezelligheid van 't gezin zal er zoo onder lijden!’
‘Dat geloof ik niet!’ zeide Marion overtuigd. ‘Natuurlijk in deze overgangstijden, zoolang de korte werkdag nog niet is ingevoerd, zal de vrouw die loonarbeid doet, in sommige betrekkingen wel es te kort moeten schieten in haar plichten van volmaakte huisvrouw, maar ik verzeker je, het is niet mogelijk dat zij ooit verder van het waarachtige huismoederideaal zal afstaan dan het grootste gedeelte der tegenwoordige vrouwtjes, die niets doen dan zoogenaamd voor haar huishouden leven! O! ik spreek nog niet eens van de wufte vrouwen, die opgaan in visites en partijen, maar van degenen die 't heusch nog goed meenen. Wil je wel gelooven, dat ik er een massa ken, met toch betrekkelijk maar kleine gezinnen, die zoo opgaan in materieele zorgen, dat zij op 't laatst in ontwikkeling geen haar beter zijn dan de eerste de beste dienstbode? Ik ken er die uren lang over 't vermaken van kleeren enz. enz. met haar kennissen zitten te .... kletsen, en zich zelf erg goed en degelijk vinden, maar van gezondheidsleer en voedingswaarde en pedagogie en kinderzielkunde en al zulke dingen meer, zelfs geen flauw besef hebben. Ja, heusch, ik ken er zelfs, die er 'n eer in stellen dat ze nooit lezen en geen belang stellen in wat ook buiten haar kringetje en zelfs geen vermoeden hebben hoe bekrompen duf daardoor de atmosfeer van haar huiskamer wordt! En dan later, als de kinderen groot zijn, zie je overal het wreede verschijnsel
| |
| |
dat zulke moeders, die toch dikwijls ter goeder trouw zich hebben afgesloofd, als vreemden staan buiten den gedachtenkring der kinderen, niet in staat om de nieuwe vraagstukken, die de jonge harten in ontroering brengen, de Sturm und Drang, die in hen bruischt, te begrijpen en te deelen. “Och ma? ma is zoo ouderwetsch, met ma kun je nooit es over zoo iets praten, ma is 'n goed mensch maar ze is zoo heelemal niet met haar tijd meegegaan!” Dat hoor je tegenwoordig aan alle kanten schouderophalend zeggen, en 't is wreed voor zulke moeders, na een leven van goed bedoelde toewijding, als de materieele zorgen zijn afgeloopen, eigenlijk niets meer in het leven van haar kinderen te beteekenen. Maar waarom hebben zij er dan toch ook nooit eens aan gedacht, dat het honderd maal gelukkiger is voor een kind, een ontwikkelde moeder te hebben, die ernstig belang heeft gesteld in de levensvraagstukken van haar tijd, zoodat zij later een vriendin voor haar kinderen kan zijn en ze leiden kan met haar meerdere ervaring door het labyrinth der nieuwere gedachten, dan een moeder die dag op dag kasten heeft opgeruimd of verstelwerk heeft gedaan.
O! niet dat ik verstellen minacht, hoor!’ - lachend wees zij op tafel naar haar keurige naaidoosje en een stapeltje kinderkleertjes daarnaast - ‘maar ik zou, als het moest, de kleintjes nog liever met kapotte kousen laten loopen, en nog liever geef ik ze grove eenvoudige kleertjes, die weinig onderhoud eischen en laat ik er nou 'n arm vrouwtje wat aan verdienen - nu ik zelf verdien, kan ik ook eerder wat gehuurde hulp betalen, nietwaar? - dan zoo'n moeder te worden wier kinderen geestelijke weezen zijn! Met mijn zangstudies en lessen heb ik natuurlijk zoo heel veel
| |
| |
tijd niet over, maar ik stel tenminste overal belang in! en een paar noodige bezoeken en avondjes-waar-je-heusch-niet-af-kan, laat ik ten minste meestal in den steek om es iets moois te lezen, geen nieuw romannetje, bedoel ik, maar iets goeds, dat mijn gedachtenkring een beetje kan verruimen.’
Ademloos had Bella toegehoord. Zij vond er een prikkelend genot in, om dit alles, dat ze zoo dikwijls vaag had beseft, zoo duidelijk, als iets heel gewoons te hooren zeggen. En zij voelde dat het waar was! Bij zich zelf en verscheiden vriendinnetjes had ze het immers gezien, hoe moeders, die het toch o! zoo goed meenen, een belemmering kunnen zijn door haar bekrompen denkbeelden en hoe weinig waarachtige gezelligheid er soms in de nabijheid van zulke vrouwen is.
‘Maar Marion. Ik wou je toch nog even iets vragen.’
‘En dat is?’
‘Geloof je toch niet dat de kleine kinderen er onder zullen lijden, als de moeders ze vroeg aan vreemden moeten overgeven om weer te gaan verdienen?’
Marion schudde het hoofd:
‘Als de vreemde hulp goed is, kan het geen kwaad dat het kindje er al vroeg een gedeelte van den dag aan wordt toevertrouwd, en je begrijpt, ontwikkelde vrouwen, die 't leven ernstig hebben leeren inzien, zullen op dat punt van hulp, heel wat strenger, conscientieuser zijn, dan de meeste tegenwoordige vrouwtjes, die toch z.g. uitsluitend leven voor haar hooggeprezen huishouden, maar minnen, kindermeiden en bonnes nemen, waar ik mijn kleine prulletjes voor geen millioen aan zou toevertrouwen! Overigens, wij gaan in de economische toestanden zulke groote veranderingen te- | |
| |
gemoet, dat er volstrekt nog niet te voorspellen valt hoe precies de toekomstvrouw haar loonarbeid met haar moederplichten zal combineeren. Sommige staathuishoudkundigen zeggen dat men eenmaal tot de erkenning zal komen, dat nieuwe levens aan de wereld schenken en die opvoeden zulk een bij uitnemendheid gewichtig en nuttig werk voor de gemeenschap is, dat het niet langer aangaat de vrouw die die prachtige taak volbrengt, materieel absoluut afhankelijk te laten van den een of anderen man, die heel onvoldoende, slecht zelfs voor haar onderhoud zorgen kan. Men zal dan inzien, dat het onbillijk zou zijn om in die uiterst belangrijke periode van haar leven ook nog anderen arbeid van de vrouw te eischen, en zoo doende zou men er volgens hen, van zelf toe komen om op kosten van den staat, als je liever wilt van de gemeenschap, de vrouw te onderhouden, gedurende die jaren dat zij jonge kinderen heeft te verzorgen. Bij een niet al te groot gezin zou dat betrekkelijk maar een kort tijdperk hoeven te zijn, en op die wijze zou zij zich onafhankelijk en onbezorgd aan haar grooten arbeid kunnen wijden. Anderen daarentegen gelooven niet dat het zoo zal gaan, maar dat bij een algemeen korten arbeidsdag, geholpen door uitstekend ingerichte Fröbeltuinen en volmaakte crèches de vrouw zal kunnen voortgaan in haar betrekking, ook in den tijd dat zij kleine kinderen heeft, alleen nu en dan een groot verlof nemend, dat aan mannen nu toch ook dikwijls om gezondheidsredenen wordt toegestaan. Enfin, hoe zich dat alles schikken zal, moeten we afwachten, men kan er nu nog onmogelijk met eenige zekerheid profetieën over verkondigen, en ieder moet nog maar voor zich zelf individueel trachten een oplossing
| |
| |
te vinden voor dit moeielijk probleem. Alleen dit is zeker, we gaan onherroepelijk die richting uit, dat de vrouw zich niet langer door den man zal laten onderhouden maar haar eigen brood zal willen en moeten verdienen! Gelukkig echter worden zulke nieuwe toestanden niet theoretisch door den een of ander uitgedacht, en op een goeden dag ingevoerd. Langzaam groeien zij op uit het verlangen en de behoeften van velen, zoodat de vrouwen zelf, voorgelicht door haar moederlijk instinct, veel zullen kunnen doen, zoodra zij in de regeeringszaken mede stem hebben gekregen, om de omstandigheden zoo gunstig mogelijk te maken om, zoo als ik, èn moeder èn arbeidster tegelijk te kunnen zijn.’
Isabelle zag peinzend, nog niet volkomen voldaan:
‘Ja ..... maar ..... ken je de ouwe mevrouw Planting, die zoo tegen de emancipatie ijvert? Zij zegt altijd: de kinderen zullen te kort komen als de getrouwde vrouw gaat verdienen, omdat zij dan die eigenaardig weldadige koestering zullen missen, die de moeder alleen kan geven. Of geloof je daar niet aan?’
‘Ja zeker wel!’ zeide Marion warm. ‘Tenminste bij veel moeders, ook volstrekt weer niet bij allen. Generaliseeren is altijd zoo verkeerd! Maar ik ben overtuigd dat de weldadige inwerking van dien liefdegloed die van de moeder uitgaat, niet zoozeer afhangt van de quantiteit als van de qualiteit der uren, die de vrouw aan haar kinderen wijdt. Ik weet bij voorbeeld, verscheiden dames die zich zelf houden voor toonbeelden van moederlijkheid, maar die, òf door haar mondaine plichtjes, òf door haar gesloof en gedraaf - en goeie Hemel, wat vergrooten ze haar drukte dikwijls nog door allerlei vooroordeelen en onpraktische omslachtig- | |
| |
heden - zoo moe zijn 's avonds, dat, als de kinderen uit school komen, ze niets hooren dan: “Wees toch stil, jongen; kinderen wat maak je 'n leven! Wat ben je toch lastig, zus!” En zoo gaat het voort! De kinderen worden afgesnauwd of stilgehoûen en in hun scherp kritische oogjes verliest het moederbeeld veel van zijn stralenkrans. Terwijl ik bij voorbeeld, die ze toch het grootste gedeelte van den dag niet zie, altijd weer even verrukt en verkwikt ben als ik de kleine vrouwtjes weer bij me heb. Het is voor ons altijd opnieuw een feest, als we samen zijn, niet waar, Daisy? en ik durf gerust voorspellen dat mijn invloed op de kinderen, het gevoel van mijn liefde, sterker bij hun zal zijn dan dat heel dikwijls het geval is in gezinnen waar de vrouw den heelen dag in haar huishouden bezig is. En waarom ook niet? Vaders, die maar enkele uren aan hun kinderen kunnen wijden, hebben toch immers ook wel eens méer invloed op hen, dan de moeders die voortdurend bij hen zijn!
Zie zoo, ben je nou voldaan, nieuwsgierig meisje? Je ziet wel, dat al verdien ik voor ze mee, de roosjes niet minder mooi bloeien op de koontjes van mijn kleine deugnieten!’
En ineens, met een beweging van hartstochtelijke innigheid nam Marion Noorman het kindje op en hield het op haar schoot, het knuffelend en kneuterend en kussend in jubelende weelde, tot het het uitkraaide van pret.
‘Maar Marion, wat vindt je man er van, vindt die 't eigenlijk wel goed?’
Marion kleurde, en langs haar voorhoofd steeg op eens een warme gloed van geluk, die haar oogen liet stralen:
‘Mijn man? O! die is erg trotsch op me, veel
| |
| |
te trotsch, zie je, want het beteekent immers niks! Alleen zou hij wel graag zelf iets meer verdienen, dat ik niet zóóveel les hoefde te geven. Want het zingen zou ik nooit laten; dat is nou eenmaal een talent, dat me is toevertrouwd om er mee te woekeren, en dat ik dus niet begraven mag. De schatjes zouden het mij later eerder verwijten, dan er mij dankbaar voor zijn. Maar al die lessen, begrijp je, zijn wel wat vermoeiend soms en die doe ik alleen voor de Levensverzekering. Maar ik zeg altijd tegen René: Tob er nou toch niet over, man! Iedereen moet zich wel es vermoeien! En ons leven, zooals het nu is, is immers zoo heerlijk, dat je heusch niets meer verlangen kunt! Het volmaakte bestaat eenmaal niet, en o! je weet niet hoe innig, innig gelukkig we zijn!’
Zij haalde diep adem, alsof ze haar borst wilde uitzetten om zooveel geluk te omvatten, en liet haar hoofd even rusten op Daisy blonde bolletje. Toen liet het kind, dat al dien tijd Belle met nieuwsgierig bestudeerende oogjes had opgenomen, zich op den grond glijden, en dribbelde weg naar het hoekje in de andere kamer waar Nelly weer zat te spelen. Marion zag haar na, met haar verrukten moederglimlach, maar toen, de weeldeemotie, die in haar opzwol terugdringend, dwong ze zich haar volle belangstelling weer naar Belle te voeren:
‘Foei, wat laat je me vandaag 'n boel over ons zelf praten. En ik heb je nog niet eens m'n gewichtige voorstel gedaan.’
‘O ja, dat voorstel, is het zoo gewichtig?’
‘Ja zeker! Dus, je begrijpt, in December en Januari kan ik niet gaan zingen, nietwaar? Maar nou ken ik nog al goed de directeuren van die
| |
| |
zangvereenigingen en sommige leden van het bestuur, en als ik hen nou schreef dat ik niet kan komen, maar dat ik jou aanbeveel in mijn plaats, geloof ik wel dat ze je zouden vragen....’
Isabelle werd heel bleek, haar gezicht éen passie van luisteren.
‘Mij?’ zeide ze heesch.
‘Ja, ik denk dat het best zal gaan. Natuurlijk, je moet nog hard studeeren deze maanden, en we zullen samen de partijen doornemen, maar dan kun je het gerust doen. Ze zullen je ook wel niet de som geven, dat spreekt van zelf, die ik zou hebben gekregen, maar dat is minder. Als ze je maar laten komen en je 'n klein honorarium geven, is het al heel veel!’
‘Ik weet niet of mama dat wel goed zal vinden!....’
‘Wat? Dat je gaat zingen, of dat je geld aanneemt? Het laatste zou ik haar maar niet eens vertellen. Als ouders heel lief zijn, maar in hun opvattingen bekrompen ouderwetsch, verdienen ze dat men hun niet alles zegt. Maar hoe vindt jij het voorstel?’
‘O! ik?....’ In eens gleed ze neer voor Marion, het hoofd verbergend in haar schoot, en zachtjes snikkend nam ze haar hand en bedekte ze met kussen. ‘Ik vind het zalig!’
‘Dan is het goed!’ zeide de jonge vrouw, blij met den uitslag van haar voorstel. ‘Maar nog hard studeeren hoor! Je bent wel 'n zangvogeltje bij de gratie Gods, maar er moet toch nog hard gewerkt worden.’
‘Je weet wel dat ik niks liever doe!’ zeide Bella hartstochtelijk, opstaand met een beetje valsche schaamte om haar ontstuimigheid. ‘O! Marion, wat ben je toch vreeselijk goed voor me!...’
| |
| |
Maar Marion onttrok zich lachend aan een tweede scène van dankbaarheid, die ze zag aankomen:
‘Dag, meisjelief! Ik ga gauw m'n vuilpoesje wasschen. Dag! Denk aan dien triller, hoor!’
En met de hand even wuivend, liep ze snel de kamer uit met Nelly in haar armen.
|
|