| |
[XXVIII]
Corona zat voor haar eenvoudigen lunch en deed haar best om wat te eten, maar het kostte haar moeite vandaag, ze voelde zich zoo erg moe. Den ganschen nacht had ze bij Marietje Roerade gewaakt, en al was ze ook gewend aan het bijwonen van veel leed, gevallen als die van dezen nacht, grepen haar toch altijd weer aan.
Gisteren avond tegen elf uur was vrouw Roerade het haar komen zeggen: Marietje, het oudste van haar negen kinderen, een meisje van zeventien, dat in een winkel in de Spuistraat diende, was plotseling thuis gekomen en .... het was de oude geschiedenis, zoo oud dat zij banaal klinkt voor wie haar hooren, en toch voor wie haar
| |
| |
doorleven moeten, nog altijd even verbrijzelend. Het meisje was verleid, zij was mooi en nog zoo jong en had geloofd in liefdewoorden en beloften en toen was, zooals altijd, de ontzettende teleurstelling gekomen met haar grijnzend spookgeleide van wanhoop en schaamte en ze was thuis gekomen s'avonds bij de ouders, die niets vermoedden, en had een arm klein meisje het leven gegeven.
Corona steunde het moede hoofd op de hand en staarde lang voor zich uit. Zij dacht aan zooveel jonge schepselen, die zij in de vreeselijke ure had bijgestaan, want wetend van hoeveel waarde het voor de meesten is om in het supreme oogenblik zich physiek en moreel gesteund te voelen, had ze de arme jonge zondaressen eerder opgezocht dan zich van haar teruggetrokken. Zij had er van allerlei soort ontmoet, zij kende er die gevallen waren door grenzenlooze onwetendheid, door beneveling van alcohol, door overgeërfde lichtzinnigheid, en door armoede, door heilig gelooven in beloften van trouw, door pressie van infame ouders, door éen oogenblik van zwakheid na een braaf eerlijk leven, en sommigen hadden haar doen walgen door groote verdorvenheid, voor anderen had zij vriendschap en achting leeren voelen. En terwijl ze zoo neerzat en de lange lijdensrij herdacht, kwam groote bitterheid in haar op om de wreedheid waarmede de geëerde gelukkige vrouwen deze toestanden trachten te ignoreeren. Zelfs boeken, waarin over deze dingen met ernst wordt gesproken, heeten ongeschikt voor dameslektuur. Het klinkt zoo lief, zoo vrouwelijk rein, te zeggen, dat men van al die zonde en ellende niets afweet, alsof het niet waarachtiger reinheid is de modderpoelen naast uw voordeur weg te ruimen, dan er met afgewende gezichtjes
| |
| |
langs te wandelen en te doen alsof gij ze niet ziet. O! de schandevolle onverschilligheid der zoogenaamd fatsoenlijke vrouwen, die neerzien op die armen, die wellicht de slachtoffers zijn van haar eigen zonen en broers en echtgenooten! en dan achten zij zich nog heel vrouwelijk deugdzaam, als zij de gedachte ver van zich werpen dat het haar plicht is mee te werken in, mee te waken over een maatschappij waar zulke toestanden zijn.
Corona stond op en nam van haar rekje een klein boekje met statistieken: ‘jaarlijks in Nederland ongeveer 5000 onwettige kindergeboorten,’ peinzend sloeg ze het weer toe. En al deze arme kleine schepsels hebben toch vaders gehad waarvan de meesten de moeder en het kind aan hun lot van gevaar en schande hebben overgelaten! Hoe kan men nu toch denken dat mannen, die tot dit in staat waren, als zij direct of indirect invloed hebben op de wetgeving, goed de belangen van de vrouw en het kind zullen behartigen? De vrouw zelf moet mee haar stem kunnen doen hooren voor zich en de kleinen die zij het leven geeft! Als de vrouw de laatste twintig jaren mede het volk had mogen vertegenwoordigen, zou het afgrijselijk laffe spel met Marietje Roerade niet straffeloos meer gespeeld kunnen zijn en haar kleintje niet hulpeloos alleen in de wereld staan met niemand tot steun dan een zeventienjarig kind, dat in de wereldoogen nog wel verachtelijk gevallen is!’
Toen kwam de oude Marijken binnen om af te nemen.
‘Maar dokter, heb je nou je eitje niet opgegeten? Denk je dat men zich kan voeden met nachtwaken en goeie werken?’
‘Kom Marijken, brom nou maar niet, ik heb
| |
| |
heusch m'n best gedaan en met 'n stukje brood en vruchten kan men het 'n heel eind ver brengen.’
‘Ik weet wel wat 't is, die geschiedenis van Marietje Roerade zit je in de maag. Ja, wie had nou ook ooit zoo iets kunnen denken?’
‘Waarom niet?’ zeide Corona treurig. ‘Je moet je nog verbazen dat die dingen niet meer voorkomen, als je denkt hoe zulke meisjes opgroeien in die slopjes tusschen de ellendigste voorbeelden, hoe jong ze de wereld ingaan en, als ze er aardig uit zien, hoeveel vijanden er aan alle kanten loeren. Een mooi arm meisje is immers vogelvrij verklaard! Elke gemeene kerel, die haar tegenkomt fluistert haar vuile, de verbeelding verhittende complimentjes toe, elke dandy vindt het hoogst natuurlijk om brutaal tegen haar te lachen en wie beschermt haar tegen de genotzucht van den eersten den besten? Iedereen vindt dat het 'n jong mensch toekomt om zich te “amuseeren”, en wie denkt aan de meisjes die daarbij te gronde gaan? Wie wreekt ze als ze bedrogen zijn? Ze moeten maar voor zich zelf zorgen en het zijn nog kinderen!’
‘Ja, ze moeten maar voor zich zelf zorgen, dat spreekt van zelf. Juffrouw Roerade kan al der negen kinders niet aan 'n touwtje hoûen en haar meidenwaschjes er nog bij doen. Maar van Marietje had ik het nooit gedacht, zoo'n stil net meisje altijd?’
Marijken slofte weg, haar hoofd in een onafgebroken schuddende beweging; dat was zoo hare wijze om ontroering en medelijden te betuigen.
Mat zette Corona zich toen neer in de oude armstoel. Het was kwart over éenen, dus vóór zij moest uitrijden, nog bijna een uur om wat te rusten, misschien wel 'n oogenblik te slapen.
| |
| |
Maar nauwelijks had ze de oogen gesloten of Marijken kwam weer binnen, zorg en meewarigheid in elken rimpel van haar oude gezicht; zij legde een brief op haar schoot met buitenlandsche zegels. Och, die brieven uit den vreemde, ze kende ze al en wist heel goed hoeveel ontroering en verdriet ze gewoonlijk brachten. Zoo graag had ze dokter nou dit éene rustuurtje gelaten, maar een van deze brieven achterhouden zou ze toch nooit hebben gedurfd.
Maar 't was alsof bij 't zien van die hand Corona's vermoeidheid in eens was verdwenen. In een oogwenk zat ze recht en veerkrachtig overeind, de oogen klaar wakker en opende haastig het couvert.
Het was een brief van Frank uit Parijs, haar meldende dat hij onverwachts uit Amerika de prachtigste aanbiedingen had ontvangen om daar met zijn gezelschap een aantal voorstellingen te komen geven. ‘Financieel,’ schreef hij, ‘zijn de condities zoo schitterend dat wij er niet over kunnen denken om te weigeren, en daarbij kan ik niet ontkennen dat het mij machtig aantrekt om op deze wijze het reusachtige jonge land te leeren kennen met zijn nieuwe organisaties en nieuwe typen. Wat wij hier van de Amerikanen zien zijn dikwijls blufferige, ongemanierde parvenus, of armzalige reisgezelschappen, die als voortgejaagde troepen onze musea, paleizen en kerken doorrennen, maar in het land van Emerson moet veel aantrekkelijks en belangrijks zijn, dat ik graag zou willen leeren kennen.
Maar Corona, mijn liefste, éen groote zorg vervult mij bij al deze plannen en zooals in al mijn oogenblikken van leed en onrust kom ik tot je om raad en dezen keer zelfs om hulp, Corona,
| |
| |
om groote krachtige hulp. Zul je mij die kunnen geven? en is het niet al te zelfzuchtig van mij je dezen dienst te vragen? Luister, mijn lieveling, en oordeel. Zooals ik je dikwijls gezegd heb, staat mijn troepje in alle opzichten moreel zeer hoog en uit den aard der zaak, dat wij trachten niet het publiek te dienen of ons eigen succes, maar alleen onze strenge en naijverige godin: de kunst, heb ik vrijwel mijn ideaal bereikt om een klein troepje te vereenigen van werkelijk beschaafde hooggestemde menschen. Toch zijn er nog altijd een paar bij, en zij ook zullen den Amerikaanschen tocht meemaken, die ik voor mijn kleine Rosa op dezen, voor indrukken zoo uiterst gevoeligen leeftijd, een ongewenscht gezelschap vind. Daarbij zijn de vermoeienissen van zulk een reis ook niet gering voor 'n klein meisje, zoodat ik besloten heb, hoeveel het mij ook kosten zal, mijn kindje niet mee te nemen. Of Eva mee zal gaan, weet ik nog niet. Zij schijnt er erg op gesteld te zijn om den tocht mee te maken, maar dit is zeker, dat ik, als zij achter blijft, Rosa toch in geen geval bij haar zou kunnen laten. Het kind is nu tien jaar, en bizonder voor haar leeftijd ontwikkeld en het wordt hoog tijd dat ik haar aan den moederlijken invloed onttrek. O! Corona, wij hebben zelden over deze dingen gesproken. Om sterk te kunnen zijn is het soms beter ons leed niet te veel uit te spreken, maar bitterheid overstroomt mijn hart, als ik deze vrouw samen zie met mijn kind.
Liefste, van den beginne af aan is de opvoeding allertreurigst geweest. Ik zelf had geen tijd om er mij veel mee bezig te honden en Eva? .... Om er mee te pronken, om het op te smukken, als zij er visites en boodschappen mee gaat doen,
| |
| |
is haar geen moeite of kosten te veel. Heele dagen zit zij er voor te naaien, hardnekkig, koortsig, tot haar zenuwen zoo kapot zijn, dat zij er iedereen onder laat lijden! Maar terwijl loopt het kind verwaarloosd en eenzaam rond! Om er op haar jour mee te poseeren als mooi jong moedertje is het kind haar lief, maar als er zich amusantere occupaties voordoen, wordt het dadelijk naar de bonne gestuurd. Enfin, je kent het type, je moet er velen zoo kennen, die haar moederschap opvatten als middel om haar tijd aan te vullen en haar ijdelheid te streelen en niet als een doel, waarvoor zij al haar krachten willen inspannen.
Meermalen heb ik getracht Eva's belangstelling voor de eigenlijke opvoeding te wekken, maar ‘zieleontwikkeling’, ‘karaktervorming’, zijn woorden zonder eenige beteekenis voor haar. Ik heb haar een paar maal een mooi stuk van Fröbel voorgelezen, haar boeken gegeven, hopende haar een beetje tot nadenken, althans tot belangstellen te brengen, maar zij begon te huilen en zeide dat ik onvrouwelijke dingen van haar eischte. Zat zij niet uren lang te naaien omdat het mij niet convenieërde het goed buitenshuis te laten maken en zij toch uit liefde wou zorgen dat haar kind er netjes uitzag? Maar dikke vervelende boeken lezen kon niemand van haar vergen, dat was goed voor mannen en geleerde professors, de vrouw moest voor de kleeren en het huishoûen zorgen en dat deed ze immers, wat kon ik dan toch meer van haar vergen?
Toen begreep ik, Corona, dat wij elkander nooit konden begrijpen. Het eenige wat zulke ‘lieve vrouwtjes’ voor haar kinderen kunnen doen is voor kleeren en voedsel zorgen, en dat natuurlijk
| |
| |
heel onhygienisch, en dan een beetje brommen als zij lastig zijn. Het was immers ook onzinnig van mij nog te hopen dat mijn kindvrouw mijn kindje zou kunnen opvoeden tot een vrouw?
En dikwijls kwam de gedachte bij mij op dat ik Rosa weg moest zenden uit mijn treurig wuft interieur, maar ik had er de kracht niet toe, zij was mijn eenige lichtstraal, maar ik weet nu dat het onvergefelijke zwakheid was. Zondag was ik met haar gaan wandelen, het kinderfiguurtje, och arme, uitgedoscht als een miniatuur modedame. Zij zag er aardig uit, maar toen ik haar omhelsde, voelde ik hoe het teere lichaam was ingeprangd in een baleinen harnas en ongeduldig weerde zij mij af, zij die zoo dol van me houdt, uit angst dat ik haar kantjes zou kreukelen. Arm martelaresje, physiek en moreel van de moederlijke ijdelheid. Maar wij gingen uit, Corona liefste, en op eens, met wanhoop vervulde het mij, toen ik zag hoe het kleine ding de hulde der voorbijgangers gretig opving. Wij kwamen een troepje studenten tegen in den tuin van het Luxembourg, die erg naar 't kleine mooie dametje keken, en ik zag hoe Rosa glimlachte zonder reden, en hoe er in haar oogen een uitdrukking kwam van huichelachtige onschuld toen ze naar me opkeek en onverschillige dingen vroeg en terwijl onophoudelijk den indruk gadesloeg, dien ze op de voorbijgangers maakte. O! mijn liefste, het was een uur van namelooze bitterheid. Ik kan er niet aan denken dat mijn dochter het evenbeeld van haar moeder zou kunnen worden. En daarom kom ik tot je, Corona, je smeekend om je over mijn kind te ontfermen. Neem ze tot je en red haar! O! lieveling, jij kunt het, onder jouw leiding kan alles nog goed met haar worden.
| |
| |
Soms als ik aan Rosa's toekomst denk, droom ik er van dat zij misschien eenmaal mijn voetsporen drukken zal, dat zij, als mevrouw Tachilde, zal worden een groote kunstenares en dat zij mijn werk zal vervolgen om het tooneel te verheffen. Onze kunst heeft het zoo heel noodig dat zich waarachtig edele, hoog ontwikkelde menschen aan haar wijden, om een einde te maken aan het rijk van zooveel onzer tegenwoordige actrices, wier kleermaker en verfkwast soms meer tot haar succes bijdragen dan hare talenten. En ik geloof zeker dat er 'n tragedienne in het meisje zit, maar liefste, vóór alles wil ik dat mijn kind een goed mensch wordt! en ik weet nu, dat zij dat hier nooit worden zou.
O! de bitterheid, Corona, om hopeloos aan een vrouw verbonden te zijn, die de ziel van mijn kind vergiftigt, en haar, de heerlijke vrouw te moeten missen, die ons beiden gelukkig zou kunnen maken. Maar ten minste, erbarm je over het jonge leven, Corona, voor mij zelve smeek ik je niet meer, ik heb leeren eerbiedigen je inzichten, al kan ik ze niet deelen, maar voor Rosa wil ik bidden! geef haar de weldaad van je nabijheid en je liefde! Niemand dan jij kunt haar maken tot de sterke hooge vrouw die eenmaal mijn werk moet voortzetten! Mag ik op je toestemming hopen, Corona? ik kan er niet aan twijfelen, al weet ik ook hoeveel storing het in je drukke leven geven zal! ............................’
Corona zat lang bewegingloos, stil turend op den brief, dien zij niet meer las.
Zijn woorden van teederheid voor het kindje, waarvan hij maar zelden gesproken had, zijn toekomstdroomen, zijn angsten en zorgen voor de
| |
| |
kleine dierbare ziel, waren heel nieuw voor haar. Niet de kunstenaar die werkt en zoekt, niet de denker die haar iets van zijn gedachtenleven komt zeggen, niet de geliefde, die haar zijn arme woorden van wanhoop en hartstocht zendt, geen van die allen, die zij zoo goed kende, sprak uit het blad dat zij vasthield, alleen de vader! En die nieuwe persoonlijkheid vervulde haar met vreemde ontroering.
O! zijn kindje, zijn eigen geliefd kind bij zich te zullen ontvangen, het te zullen koesteren en opvoeden zoo als hij het begeerde! Een zachte vreugde ging op in haar borst, een stille jubel, alsof zij op dit oogenblik tot iets heerlijks was uitverkoren.
Zou nu niet tusschen haar en Frank een nog inniger band, met nog dieper, heiliger beteekenis ontstaan? Maar toch .... dit kind was niet van hem alleen .... en het beeld rees voor haar op dier onbekende vrouw, die hem jaren lang het leven had verbitterd, die tusschen hen stond met haar hardnekkig weigeren om hem zijn vrijheid weer te geven, wier wuftheid nu zelfs een gevaar voor haar dochter was, maar die toch, niettegenstaande dit alles, de moeder was van zijn kind!
Corona bukte zich en legde het hoofd voorover op de tafel. In lang niet was de wanhoop, het verlangen over haar gekomen met die intense macht, en zij huilde hartstochtelijk, het uitschreeuwend van tijd tot tijd met een wild gekreun, dat opsteeg uit de geheimzinnige diepten van haar liefdeleed, klanken als van een gewond dier.
Marijken, achter in de keuken hoorde het, en weifelend sloop ze naar voren, angstig luisterend aan de deur. Eindelijk, toen het binnen stiller
| |
| |
werd stak ze voorzichtig het hoofd door een kiertje.
‘Dokter, wat is er gebeurd? Heb je kwade tijding gehad?’
Corona zag op. ‘Nee Marijken, dank je wel. Ik heb heele goeie tijding zelfs. We krijgen 'n klein huisgenootje, je zult es zien hoe ons oudjes dat zal opfleuren. Het is niets, ik ben maar 'n beetje zenuwachtig,’ en zij glimlachte onder het zachte snikken dat telkens nog haar borst doorschokte, zooals op het water na hevige deining nog lang driftige golfjes komen breken aan den kant.
Marijken trok zich terug, het rimpelige hoofd heftig schuddend. ‘Zij begreep er wel alles van!’ maar Corona stond op en ging in de slaapkamer om haar brandend gezicht te wasschen. Zij voelde zich zoo doodelijk vermoeid door haar nachtwaak en de wilde ontroering van straks, maar over een paar minuten zou het rijtuig komen, en als altijd moest ze dan weer klaar zijn, volkomen zich zelf meester om haar zieken te helpen.
|
|