zijn snor bijtend, en met zijn gewone tic, als hij nadacht, zijn rechter oog uitwrijvend. Toen vroeg hij onverschillig beleefd:
‘En wie is het meisje, dat je op die manier gelukkig wilt gaan maken?’
‘Freule van Suylenburg, die bij de van Starren's in huis is.’
Maarten zag in eens op zijn horloge, haastig, en bleef staan aan 't hek van de Promenade:
‘Sinds wanneer ben je dan eigenlijk geëngageerd?’
‘Ik ben nog niet geëngageerd, kerel. Ik wacht van avond pas haar antwoord.’
‘En ben je daar zoo zeker van?’
‘Ik heb straks, toen ik den brief wegzond geprobeerd om heel angstig te voelen, en ik weet wel dat ik nou bleek en van onrust bevend moest rondloopen, maar ik kan het niet helpen, ik voel me erg akelig en onpoetisch bedaard. Ik begrijp niet waarom ze me niet zou aannemen?’
‘Baron Cranz van Rozenhagen is geen partij die men zoo maar afslaat, nietwaar?’
‘Nou ja, entre nous, er zijn er wel slechtere, en of ze nou erg dol op me is, weet ik niet, daar kun je met die lieve welopgevoede huichelaarstertjes nooit achter komen: die ze het liefst behandelen, hoûen ze soms voor den gek en soms zijn ze stug tegen dengeen waar ze 't mee meenen, maar de liefde zal later wel komen, dat komt wel terecht, en wat voor reden zou ze eigenlijk hebben, om me te bedanken? Maar hoe staat het met jou? Heb jij nog geen brave plannen?’
‘O! - Nee!’ Maarten zei het heftig, met een verren strakken blik, die zijn lichte oogen bijna zwart maakte, doordat alleen de pupil tusschen de toegeknepen oogleden zichtbaar was - ‘maar