Hilda van Suylenburg
(1897)–Cécile de Jong van Beek en Donk– Auteursrecht onbekend
[pagina 203]
| |
half bedwelmd door den zwaren morgenslaap, die volgt op een nacht van groote uitputting. ‘Nee, rustig maar kindje, 't is pas zes uur, en Marijken wou je juist gaan roepen. Maar ik kwam even naar je kijken. Ik heb van nacht zoo ontzettend met je mee geleden! Hoe is het gegaan Cora mia?’ Corona richtte zich half overeind, steunend op haar elleboog, en zag op tot Marguérite, de dof vermoeide oogen vol leedschaduwen. Toen zeide ze met vaag klanklooze stem als of ze met haar gedachten ver weg was: ‘Hoe het gegaan is, Maggy? Slecht, heel slecht, Maggy, heel slecht!’ ‘Hoe bedoel je dat?’ zeide Marguérite angstig. ‘Het kon niet anders, het beslissende oogenblik was gekomen en we hebben een rampzalige explicatie gehad. Hij wou me mee nemen, en niettegenstaande alle conventies gelukkig zijn, en hij had gelijk! en ik wou niet met hem mee gaan en iedereen teleurstellen, en ik had ook gelijk! En van de twee heb ik helaas getriomfeerd?’ ‘Groddank!’ zeide Marguérite. Corona liet zich weer achterover vallen in bed in een beweging van moedeloosheid en bitter vroeg zij: ‘Och, waarom? Niemand is onmisbaar!’ ‘Cora! Schaam je je niet! Jij hebt me zelf de les vol raadsels ingeprent, dat niemand onmisbaar is en dat toch ieder een zware verantwoordelijkheid is opgelegd. Heb je me niet dikwijls gezegd hoe je geloofde dat ieder van ons bewust of onbewust een partij in 't groote wereldconcert heeft te vervullen, al was het ook maar eén enkele vioolstreek of paukenslag en dat ieder, die iets begrepen heeft van die taak van medespeler in het wonderbare geheel, en eerlijk zijn gewetens- | |
[pagina 204]
| |
drang volgt, die partij ook op zich zal nemen al zou het hem alles kosten!’ Een moe glimlachje schemerde even over Corona's gezicht. Het was haar een vreemde satisfactie, Frank's argument van gisteren avond nu zelf te gebruiken en weerlegd te worden met bijna haar eigen woorden. Toen zuchtte zij lang: ‘Ik wou dat ik van daag maar in bed kon blijven! Zoo den heelen dag, zonder denken, zonder bewust zijn, als of ik dood was. Het is alles zoo afgrijselijk! Toe laat me maar liggen, Maggy!’ Marguérite kende die oogenblikken, waarin het leven zoo zwaar is, dat het ons toeschijnt als of het boven onze krachten gaat om voor een nieuwen dag den smartelijken last weer op te nemen. Zij zette zich neer op den rand van het bed en streelde Corona's hand. ‘Liefste, hoe onverstandig van je! in bed te willen blijven, jij nog wel, die honderden door werken getroost en genezen hebt! Je hebt me verleden immers nog à propos van Mientje van Herkelens gezegd hoe het ongeluk voor zooveel vrouwen juist daarin ligt, dat zij al den tijd hebben om zich in haar leed te koesteren als 't ware, en te verdiepen, te verdiepen, tot ze er in weg zinken en nooit meer naar de oppervlakte kunnen stijgen! Ik ben heel blij dat je vanmorgen plichten hebt, die je wachten, en zieken die je genezen moet en een massa menschen waar je voor denken en handelen en leven moet!’ Corona antwoordde niet, maar begon langzaam op te staan en zich te kleeden. Een poosje zwegen zij. Marguérite was bij het raam gaan zitten op den eenigen stoel die er was, want het kamertje was klein en blijkbaar werd het alleen gebruikt om in den kortst mogelijken tijd | |
[pagina 205]
| |
door slaap en koud water de verbruikte krachten te herwinnen. ‘Cora!’ zeide Marguérite aarzelend. ‘Ik begrijp heel goed dat jullie erg ongelukkig bent, maar, misschien is het toch eigenlijk maar een wachttijd. Als Frank veel geld heeft verdiend, kan ie die vrouw misschien wel afkoopen, ik bedoel haar een groote som beloven als zij scheiden wil. En als zij maar éens wil, zijn er wel middelen te vinden om een scheiding gedaan te krijgen!’ ‘Misschien wel,’ zeide Corona mat, nog te veel geslagen om er in te gelooven. Toen legde ze op eens de kam neer en stond voor Maggy, de zwartzijden haren neerstroomend aan beide kanten van haar hoofd als nonnensluiers die het bleeke gezichtje nog witter maakten: ‘Maggy, weet je wat ik daar denk?’ ‘Nee, wat dan?’ ‘Dit is de formule die we gezocht hebben voor vrouwenemancipatie: De vrouw hebbe het recht om mee te werken aan de wetten die eenmaal op haar leven en dat van haar zusters en dochters een beslissenden invloed kunnen uitoefenen!’ ‘De formule is niet goed,’ zeide Marguérite. ‘Want ze geeft alleen maar 'n klein gedeelte van ons streven terug.’ ‘Dat is ook zoo, maar mij dunkt dat dit toch wel, voor de menschheid, eén van de groote weldaden er van zal zijn! Als je wist in hoeveel huishoudens ik kom, onder alle standen, waar betere echtscheidingswetten, een redding van zedelijkheid en waardigheid zouden zijn geweest, als je al het leed kondt zien, al de zonde, zooals ik ze van nabij heb gezien, voortkomende uit dat onverbreekbaar saamverbonden zijn van twee levende elementen, die niet meer door den tooverband | |
[pagina 206]
| |
van affectie zijn vereenigd, dan zou je ook zeggen ..... enfin, en dan nog al de andere verouderde wetten, die betrekking hebben op onzen rechtstoestand ..... Geloof je niet, dat, als er vrouwen-kiezers, vrouwen-afgevaardigden waren, die hadden zien lijden of zelf hadden geleden, zooals ik het heb gezien en gedaan, er heel wat flinker zou worden aangepakt om de toestanden te verbeteren?’ ‘Natuurlijk’ zeide Marguérite, glimlachend, ‘ik geloof zelfs dat als de wetgevers bijvoorbeeld alleen uit vrouwen bestonden, er veel te gauw aangepakt zou worden. In de meesten van ons zit iets van de Hollandsche huisvrouw, die, als ze wat stof op een meubel ziet, en zoo gauw geen stofdoek bij de hand heeft, haar zakdoek of schort zal gebruiken, gehoorzaam aan het instinkt om elke onreinheid onmiddelijk te verwijderen. Moreel zouden wij dat ook doen en onder onze absolute heerschappij zou dus de wereld zelfs misschien veel te hard vooruitloopen, bijna op hol gaan.’ ‘Maar daarom ook is immers een bestuur bestaande alleen uit vrouwen of alleen uit mannen, altijd nadeelig voor de gemeenschap!’ zeide Corona. ‘Physiek zijn man en vrouw twee equivalente deelen van het menschtype, nietwaar? Zij zijn precies gelijk, de een kan zonder de andere niet voortbrengen, alleen door hun vereeniging blijft het ras in stand en is er een toekomst mogelijk. En die zelfde wet geldt ook, moet gelden in de moreele en maatschappelijke verhoudingen. Alles wat tot stand komt door samenwerking van mannen en vrouwen moet noodwendig vruchtbaarder, rechtvaardiger, evenwichtiger zijn, dan wat een van de beide geslachten alleen heeft gedaan.’ | |
[pagina 207]
| |
‘Getuige ons wetboek!’ riep Marguérite. ‘Maar er is immers 'n commissie bezig geweest het te herzien, nietwaar?’ ‘Ja, een commissie! ....’ antwoordde Corona met voor het eerst iets als een lach. ‘In 1880 is die aangesteld, maar ik hoor dat die herziening niet veel verbetering behelst en wanneer zal dat ontwerp eindelijk es in behandeling komen?’ Beiden zwegen een lange poos, terwijl Marguérite zich in stilte verheugde dat zij gekomen was, en Corona had kunnen opwekken uit haar eerste diepe neerslachtigheid. Zoodra zij zich maar weer kon verdiepen in die vragen, waaraan zij haar leven gewijd had, zou ze weer meester zijn over haar eigen leed. Niets is zoo machtig om eigen smart op den achtergrond te dringen als het zich hartstochtelijk absorbeeren in een groot algemeen belang. Het werkt als een hefboom, ons oprichtend uit de diepten van zelfmedelijden en zelfzuchtig neerzitten. Dankbaar zag Marguérite hoe langzamerhand onder het voortdenken, Corona's loome lusteloosheid verdween en de oude rustige veerkracht in hare bewegingen terugkeerde. ‘Weet je wel Maggy,’ zeide Corona eindelijk, ‘dat over vijftig jaar de heele wereld zal lachen om al dit geschrijf en gepraat voor en tegen de vrouwenemancipatie. Het jongere geslacht zal er niets meer van begrijpen, en het zal er om lachen, zooals wij nou zoûen lachen als er brochures en boeken vol werden geschreven om te bewijzen dat 'n huisgezin waar een lieve intelligente moeder de zorgen voor haar kinderen met den vader deelt, oneindig completer, gelukkiger moet zijn dan eén waar zoo'n moeder ontbreekt. En dan te denken dat het nog zooveel moeite kost om de menschen te laten begrijpen, dat het in het groote | |
[pagina 208]
| |
huishouden van den staat of van de gemeente precies hetzelfde is!’ Corona was klaar en samen, de armen om elkaar heengestrengeld, terwijl Marguérite, die zooveel kleiner was, haar hoofd op Corona's schouder liet rusten, daalden zij de trappen af naar de smalle ontbijtkamer beneden. Het was de houding die kostschoolmeisjes zoo gaarne aannemen, een houding van teederheid en vertrouwen, waarbij gewichtige kleine geheimen zoo makkelijk worden uitgesproken; en Cora en Maggy, van af die eerste tijden van haar vriendschap, toen zij zooveel jonger waren en deze omstrengeling voor haar weinig expansieve naturen een groote liefkoozing beteekende, hadden zich aangewend om dikwijls zoo te loopen. Iets van veiligheid en troost lag er in, om steunend op elkaar, zoo samen voort te gaan. |
|