vervulde haar. Haar kamer leek haar zoo klein op eens, en zoo stil, en de stilte, die zij er anders zoo lief had, maakte haar nu benauwd.
Het gaf haar een vreemde bangheid van eenzaam zijn, toen ze daar zoo stond. Waarom kwam Marguérite niet es even aan? Als zij maar met iemand had kunnen praten, zou het wel over zijn gegaan. Zoo heel alleen is toch treurig! dacht zij, ik moest toch maar met Maggy gaan samen wonen! Maar in de groote gewoontemacht van haar streng, zelfbeheerscht leven, ging ze zooals altijd aan het werk en weldra zat ze met alle aandacht zich verdiepend in een Duitsch medisch geschrift, dat ze zich voorgenomen had dien avond uit te lezen.
Eindelijk na een doodstil uur van werken, kwam de meid haar storen:
‘Dokter, hier is een brief voor u, en de koetsier vraagt, hoe laat ie van avond vóór moet zijn?’
Corona nam den brief, en een gevoel van jubelende vreugde doorhuiverde haar, toen zij de hand herkende. Het waren maar een paar regels: ‘Liefste, zooeven ben ik hier aangekomen, kun je me om half negen wachten?’
Frank.
‘Zeg aan Jacob, dat ie onmiddelijk vóór komt, ik ga dadelijk uit Marijken, en als er soms bezoek voor mij komt in dien tijd, laat dan wachten, ik ben vroeg terug.’
Toen stond ze weer voor het raam. Warm doortrilde haar de heftig opgewekte ontroering. Zij zag op haar horloge. Het was bij achten. Als Jacob wat hard aanreed, en zij ging alleen bij de ernstigste zieken, kon ze wel ongeveer half negen thuis zijn. ‘De anderen zal ik van avond dan