Hilda van Suylenburg
(1897)–Cécile de Jong van Beek en Donk– Auteursrecht onbekend
[pagina 155]
| |
Charles es ergens tegenkom, moet ik toch eens zien, of het jonge onnadenkendheid of bepaald grove zelfzucht is, dat hij die twee vrouwen zoo laat krom liggen voor zijn eigen amusementjes. Het zal wel, zooals bij de meesten, beide tegelijk zijn. Maar ondertusschen zal ik toch probeeren, om het meisje zangles te bezorgen.’ Peinzend in de kussens geleund, zag zij het raampje uit. Daar liep Marguérite van Arkel, de kleine veerkrachtige gestalte in het kleurlooze kleedje. Zij zag op, met een blijden lach van herkennen, en riep den koetsier om even op te houden. Dit gebeurde heel dikwijls. Wanneer de beide vriendinnen elkaar zoo ontmoetten, stapte Marguérite meestal in, om even een grappig woord of een ernstige gedachte mee te deelen; soms reed zij een paar straten ver mee, soms ook stapte Corona uit en liepen zij samen een oogenblik voort, zich wederzijds verfrisschend in de altijd nieuwe bekoring harer vriendschap. ‘Cora mia,’ zeide Marguérite onder het instijgen, ‘hoe gezellig, dat ik je juist heb getroffen. Ik liep net te lachen in me zelve, om een amusant tafreeltje, dat ik straks heb bijgewoond. Vandaag had ik maar tot elf uur les en na de school was ik bij mevrouw de Mureaux, om over litteratuur-lessen te spreken, die ik aan Betty geven zou.’ ‘Wezenlijk? Dat kleine domme ding, litteratuurles? Hoe komen zij daarbij?’ ‘Ja, er moet een scenetje geweest zijn tusschen Betty en Hilda van Suylenburg. O! je moet hooren, het is heel grappig. Betty was begonnen te lachen, schijnt het, over een dame, die in Amsterdam in de philosophie moet zijn gepromoveerd en toen schijnt Hilda zich te hebben opgewonden en zich heftig te hebben uitgelaten over | |
[pagina 156]
| |
de onontwikkeling van de meeste meisjes, die zoogenaamd een “brillante educatie” hebben gehad, maar eigenlijk niets hebben gekregen dan 'n schijnvernisje van kennis om er de ontzettende leegheid van haar hersenen onder te verbergen. “Jullie weet niets dan wat talen, om in vier verschillende spraken dezelfde nonsens te spreken,” moet zij hebben gezegd, “maar wat in die talen voor groots en heerlijks is gesproken en geschreven, daar heb je zelfs geen vermoeden van”, en in ééne drift schijnt zij zoo te zijn voortgegaan. Natuurlijk is zij toen even heftig door Betty en de nichtjes van Starren en mama de Mureaux, die er allen bij waren, aangevallen, maar de jonge van Starren, die nog al invloed bij moeder en dochter de Mureaux schijnt te hebben, is in eens Hilda te hulp gekomen, door uit te schateren: “Dezelfde nonsens praatjes in vier verschillende talen en geen notie van de geweldige dingen die in die talen gezegd zijn, O! Hildy, die is goed! Dat is juist het type der volleerde jonge dame! Wat kun je toch grappig zijn!” - En daarmee schijnt het besluit te zijn genomen, om Betty met een extra litteratuursausje te overgieten.’ Corona lachte, genietend in Marguérite's levendig verhaal: ‘O! Maggy, wat een komieke, treurig komieke wereld toch!’ ‘Ja, Corretje, maar nou komt nog het aardigste, nou moet je hooren! Ik was dan straks bij mevrouw de Mureaux, die me op het hart drukte, om haar dochter alles van de Fransche litteratuur te leeren, dat zij er flink over mee zou kunnen praten, maar vooral niets onordentelijks te laten lezen, omdat zij niet van emancipatie hield. Toen zegt Betty in eens met haar gemaakt onnoozel stem- | |
[pagina 157]
| |
metje: “Wat is toch eigenlijk vrouwenemancipatie, waar tegenwoordig zoo dikwijls over gesproken wordt, ma?” - “Wat dat is, kind?” zegt mevrouw, “ja, dat is nou zoo'n idee, om de vrouw mannelijk te maken en met 'n sigaar in den mond naar de stembus te laten gaan, terwijl de man thuis de kinderen verschoont.” En toen proestte ze het uit.’ ‘Zei ze dat wezenlijk?’ riep Corona, ongeloovig. Voor haar, wie de vrouwenkwestie hoogheilige ernst was, scheen Marguérite's verhaal een grapje uit de Fliegende Blätter. ‘Ik verzeker het je, Cora? Ik kan het je plechtig verzekeren.’ ‘En wat heb jij toen gezegd?’ ‘Niets natuurlijk. Hoe kon ik nog iets toevoegen aan zoo'n meesterlijk geteekend beeld? Maar weet je wat, Cora? Nou moet jij ook een formule bedenken. Iets korts en duidelijks, om, als het weer es voorkomt, zoo'n vraag te beantwoorden.’ Corona staarde peinzend voor zich uit. Weer zag ze Isabelle vóór zich, en daarnaast Charles Pankaert, zoo als zij hem een poos geleden, 's avonds, toen zij laat terugkeerde van een consult te Amsterdam, had gezien met een troepje vrienden. Toen zeide zij, beheerscht door die twee beelden: ‘Vrouwenemancipatie beteekent vrijheid voor de beide geslachten, om in hun jeugdjaren te genieten van het leven. Niet de man alleen, terwijl het meisje in benauwde omstandigheden versuft.’ ‘Maar Corretje, waar denk je aan? Al ons streven is juist om de vrouw wat beters te leeren dan pretzoeken in haar jeugd, dan die amusementenjacht waarin ze dikwijls haar beste jaren verliest, en wil jij nou....’ ‘Ik dacht niet aan de gefortuneerde vrouwen, ik dacht aan die massa families met bekrompen | |
[pagina 158]
| |
middelen, waar alles van de meisjes, opvoeding en genot, wordt opgeofferd aan de zoons. Ik ben van morgen bij Pankaert geweest, Maggy, en het ergert me telkens op nieuw.’ ‘O, natuurlijk, die toestand is ook ergerlijk, maar de formule die ik van je hebben wou, Cora mia, moet op de geheele emancipatie slaan, niet op een gedeelte daarvan. Maar wat zijn we al ver door gereden! Adieu, denk aan mijn opdracht hoor, de formule, goed zoeken!’ Zij drukte op de knop, die den koetsier waarschuwde en vloog het coupétje uit, nog voor het heelemaal stilstond. Nog een vriendelijke blik der trouwe intelligente oogjes, nog een glimlach uit het rijtuig en beide jonge vrouwen gingen weer ieder haar weg, om de zware dagtaak met alle energie te volbrengen. |
|