zetten om de antimacassar van tante Charlotte, en om elf uur komt Betty de Mureaux quatremains spelen. O! O! wat een drukte toch altijd en eeuwig! Maar zeg, Hilda, ga je mee van middag om drie uur naar Ottilie van Heemeren?’
‘Nee, liever een anderen dag, ik wou van middag even bij mevrouw Cranz gaan.’
Eugénie, die nog niet gesproken had dan een mat: ‘goeie morgen’, liet in eens de nasale klankjes van haar spotlachje hooren. ‘Ga je 't lieve zoontje begroeten?’
‘Hé Eus, hoe kun je nou zoo flauw zijn? Wie denkt daar nou aan?’
Maar Corry met een leelijk verwringen van spijtigheid in haar mooie gezichtje, draaide zich om en zeide heftig: ‘Natuurlijk denk je daar aan! Dacht je dat we zoo dom waren om je slimmigheid niet te begrijpen? Tous mes compliments, mademoiselle! Wel zeker, ga gerust je gang. Schijnheilig freuletje! Dat komt met een preutsch gezichtje over Coppet spreken en dat loopt zoo gauw als zij maar kan, naar mevrouw Cranz om haar lieven zoon in te palmen! Je wou ons allemaal vóór zijn, nietwaar, om indruk op hem te maken. Nou begrijp ik ook waarom je mevrouw zoo het hof hebt gemaakt!’
‘Corry, hoe kun je toch zoo iets verzinnen? Hoe kom je er bij? Ik heb heelemaal niet aan dien zoon gedacht, ik wou maar even....’
Weer lachte Eugénie van uit haar bed, en Corry lachte nu ook met de sarrende rouladetjes, waar vrouwen zoo wreed mee kunnen kwetsen.
‘O, natuurlijk niet! je was het heelemaal vergeten dat hij thuis kwam van daag! en je wist ook niet dat Bernard Cranz een prachtige partij zou zijn.’
‘Nee,’ zei Hilda, Corry met haar groote reine