maar het amuseerde, het boeide haar, en de glans die over deze geheele wereld lag, ook over het leelijkste, laagste, de glans van zelfbewustheid en rijkdom verblindde haar een beetje.
Ook hadden haar ernstige jeugd en het eenzaam stille rouwjaar buiten haar misschien nog ontvankelijker gemaakt voor de bekoring van dit bonte leven. Het was voor haar een nieuw genot om met jonge meisjes te lachen, om weer eens kinderachtig uitgelaten te zijn, om in eens midden in die wereld te zijn, die zij tot dusver alleen maar in romans genaderd was. Zoet enerveerend ook begon de wierook der complimentjes te werken en 't feestelijk mooie van lichte zalen vol bloemen en groote toiletten begon haar te betooveren.
Toch trachtte zij soms nog eerlijk te reageeren.
‘Maar ik ben hier niet gekomen om te dansen en te lachen,’ zeide zij op een morgen in eens onder het aankleeden. ‘Hoe lang ben ik al hier? Al twee maanden! Ik moet gauw zien dat ik iets nuttigs vind om te doen.’
En zij dacht aan haar werk-illusies van den laatsten tijd in Suylenburg en zuchtte, want zij voelde in eens dat het enthousiasme er voor heelemaal was verdwenen en dat het een groote verleiding was om maar rustig zoo voort te leven als een vlinder in zonneschijn.
Zij was naar den Haag gekomen met groote minachting voor al de wuftheid die ze wist er te zullen vinden en ze was vast overtuigd geweest dat ze veel te ernstig en te oud was om er aan mee te doen. Ze had zich zoo heel heel treurig en oud gevoeld, als alleen heel jonge menschen zich voelen kunnen. Alleen naar werken en nuttig zijn had ze verlangd, om te doen wat haar vader