en voor wiens toekomst hij zich illusies maakte.
Voor de meisjes echter scheen hij volkomen onverschillig en later was voor Hilda de onderlinge verhouding van dezen vader met zijn dochters een bron van onuitputtelijke verwondering. Beleefd, als welopgevoede menschen, leefden zij naast elkander voort, zonder iets in elkaars leven te beteekenen, de meisjes meestal met een nuance ongeduld in haar toon, en de vader met een iets sterkere nuance ironie. Want uit zijn vroegere ervaringen had hij over al wat vrouw was een zeer cynische beschouwing gehouden: ‘Toutes les mêmes, mon cher. au fond allemaal dezelfde, geen een kun je er vertrouwen, een noodzakelijk, en op zijn tijd heel bekoorlijk kwaad, j'en conviens, mais un mal tout de même.’
Dit was zijn credo over ‘de vrouw’, dat hij gaarne bij alle gelegenheden te pas bracht, en het spreekt van zelf dat zijn belangstelling in zijn meisjes niet groot kon zijn bij deze overtuiging.
De man, die het geloof in de vrouw verloren heeft kan immers nooit meer een waarachtig vader voor zijn dochters zijn!
‘Wat is het een curieus wijsneusje, voor zoo'n jong ding,’ zeide hij lachend.’ ‘Hoe noemde ze het ook weer? meisjes die niets deden dan zich amuseeren en toilet maken waren economische nonvaleurs! Ik ben nieuwsgierig hoe of ze het aan wil leggen om een valeur te worden.’
‘Onzin,’ zeide mevrouw ongeduldig, ‘dat zijn nog van die idees van m'n broer. We zullen haar die deftige woorden wel uit het hoofd praten.’
Mijnheer van Starren knikte, ondeugende lachtrekjes van ironie en minachting om zijn grijzen knevel.
‘Welzeker, 'n paar baltoiletjes en complimentjes, en de ernstigste principes zijn uit 'n meisjeshoofd