De Duitse Vijfde Colonne in de Tweede Wereldoorlog
(1953)–L. de Jong– Auteursrecht onbekend
[pagina 143]
| |
Hoofdstuk VI
| |
[pagina 144]
| |
De nieuwe slag viel niet in Zuidoost- maar in West-Europa. Met het Engelse zag ook het Amerikaanse volk in de weken volgend op 10 Mei '40 een groot deel van zijn illusies in het niet verdwijnen. Waar van de Noordzee tot de Middellandse Zee Nederlandse, Belgische, Britse en Franse troepen op wacht gestaan hadden, gaapte vijf weken later een leegte. Men had haast neiging, zijn ogen uit te wrijven: de ommekeer was nauwelijks te verwerken. Het ‘grote ontwaken’Ga naar voetnoot1 was er te plotseling en te pijnlijk voor. Wat was met de geallieerde legers geschied? Welke geheimzinnige krachten hadden het weerstandsvermogen van oude staten ondermijnd en vier (Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk) in vier weken doen tuimelen terwijl de vijfde, Engeland, op de rand van de afgrond scheen te wankelen? Als in het geval van Denemarken en Noorwegen werd van het Duitse offensief in West-Europa aangenomen dat de Vijfde Colonne er een voornaam, misschien wel het allervoornaamste onderdeel van gevormd had. Zo alleen scheen de ineenstorting van West-Europa rationeel verklaarbaar. In de speciale boodschap die president Roosevelt op 16 Mei '40 tot het Congres richtte, sprak ook hij van ‘het verraderlijk gebruik van de Vijfde Colonne waarbij personen die, naar men aangenomen had, vreedzame bezoekers waren, in feite deel uitmaakten van een vijandelijk bezettingscorps’, en tien dagen later, op 26 Mei, wees hij in zijn fireside chat (praatje aan de haard) alle Amerikaanse luisteraars er op dat Amerika's veiligheid niet slechts door militaire wapenen bedreigd werd: ‘Wij kennen’, zei hij, ‘nieuwe aanvalsmethoden: het Trojaanse paard, de Vijfde Colonne die een natie verraadt die op verraad niet bedacht is. Spionnen, saboteurs en verraders zijn de acteurs bij deze nieuwe strategie’. Typerend was het, dat Otto D. Tolischus van de serie artikelen die hij van Stockholm uit voor het New York Times Magazine schreef onder de titel ‘Hoe Hitler zich voorbereidde’, het eerste aan de Vijfde Colonne wijdde. Op een samenvatting van de Vijfde-Colonne-techniekGa naar voetnoot2 volgde een beschrijving van hetgeen de Vijfde Colonne in Polen, de Scandinavische staten en West-Europa verricht had. ‘Haar werk’, concludeerde Tolischus, ‘vooral haar constante stroom informaties, is in hoofdzaak verantwoordelijk geweest zowel voor de ‘trance-achtige zekerheid’ en dodelijke accuratesse waarmee Hitler tot dusver de situatie in ieder land heeft kunnen beoordelen als voor het verbazingwekkend oprukken van Duitse legers, soms in kleine en geïsoleerde colonnes, in strijd met alle wetten der militaire tactiek.’Ga naar voetnoot3 Het was vooral door deze nieuwe methoden van aggressie dat het Amerikaanse volk zich bedreigd voelde. Tegen een orthodoxe aanval kon men | |
[pagina 145]
| |
zich op orthodoxe wijze verdedigen, maar welk defensief paste op dit revolutionnaire offensief, dat even sinister was als ongrijpbaar? In Kopenhagen was men op een lente-ochtend opgestaan en de Duitsers hadden de macht in handen; in Narvik waren de soldaten zwaargewapend uit de ijzerertsboten gekropen en in Oslo had Quisling zitten wachten met zijn proclamatie; in Kotterdam hadden de wapens bij Duitse firma's gereedgelegen en op de wegen naar Parijs en Bordeaux waren onopvallende vluchtelingen agenten geweest die spionnage en sabotage bedreven. Hitlers fantasie scheen even onuitputtelijk als zijn eerzucht grenzenloos. Welke pijnlijke verrassingen had hij voor Amerika in petto? Auto's en ijskasten waren daar genoeg - maar waar waren de bommenwerpers, waar de kanonnen waarmee men zijn divisies keren moest? En was de waakzaamheid groot genoeg geweest om alle spionnen en saboteurs onschadelijk te maken die zich misschien al in Amerika bevonden? ‘Er is plotseling’, schreef John T. Flynn op 27 Mei in de New Republic, ‘een paniek ontstaan over onze onverdedigde toestand alsof iemand op het punt stond ons aan te vallen’. Aan burgemeester La Guardia van New York werden de woorden in de mond gelegd dat Amerika nog niet eens in staat zou zijn, Coney Island te beschermenGa naar voetnoot1. Nerveuze achterdocht sloop door het land. Tal van mensen vertrouwden hun buren niet meer. Het Federal Bureau of Investigation dat in het ganse jaar 1939 ruim 1600 gevallen van gerapporteerde spionnage had moeten onderzoeken, kreeg ‘op één dag in Mei’ bijna 2900 overeenkomstige klachten voorgelegdGa naar voetnoot2. De ‘Vijfde Colonne’ was ‘een term op ieders tong’ gewordenGa naar voetnoot3 - de New York World Telegram wijdde er een serie artikelen aan waarin het zoeklicht gericht werd op de fascisten in Amerika. Naast achterdocht en bezorgdheid was er ook de behoefte aan actief verweer. In een plaats in Pennsylvania ‘bereidde een schuttersvereniging zich er op voor, uit de hemel dalende Nazi-parachutisten op de korrel te nemen’Ga naar voetnoot4, de wetgevende vergadering van die staat peinsde over luchtbescherming voor de industrie. In Bloomington werd een patriottische American-, in Albany een First Column opgericht. Burgemeester Hague van Jersey City dreigde dat hij alle ‘on-Amerikaanse complotten en samenzweerders’ zou ‘vernietigen’. la de staten New York en Massachusetts werden de arsenalen van de National Guard dag en nacht onder bewaking gesteld. Vanuit New York City riep het National Legion of American Mothers zijn twee millioen leden op, zich met geweren te wapenen; ‘in Amerika’, zo werd verklaard, ‘zullen vijandelijke parachutisten de dag bejammeren waarop zij ter wereld kwamen’Ga naar voetnoot5. In Buffalo | |
[pagina 146]
| |
werden zevenduizend' burgerwachters gemobiliseerd ‘teneinde verraderlijke activiteit langs de Niagara-grens te voorkomen’Ga naar voetnoot1. Aan gene zijde van die grens, in Canada, achtte de bevolking van Windsor, Ontario, zich op haar beurt bedreigd door ‘7.500 gewapende leden van de Duitse Bund in Detroit’, aan de Amerikaanse oever van de grensrivierGa naar voetnoot2; de Canadese politie werd er versterkt in dezelfde week waarin de regering van Canada een dozijn fascisten interneerde en ‘zes vrachtauto's vol hakenkruisvlaggen, hogelijk compromitterende litteratuur en plannen om op het beslissende ogenblik de macht in het land te veroveren’, in beslag namGa naar voetnoot3. Amerika was het onwankelbaar vertrouwen in zijn absolute veiligheid kwijt. Het kasteel van de welvaart scheen op drijfzand gebouwd. De behoefte, ondanks alles buiten de oorlog te blijven, was nog sterk. Na de val van Frankrijk nam twee-derde van de bevolking aan, vroeg of laat in de strijd gemengd te sullen worden, en een even groot percentage was er van overtuigd dat Hitler trachten zou een deel van de Nieuwe Wereld te veroveren, doch slechts een zevende van het volk was er voor, het lot in eigen handen te nemen en Duitsland en Italië de oorlog te verklaren. Verwarring en onvermogen tot duidelijk positie-kiezen vormden een gunstige voedingsbodem zowel voor geruchten omtrent geheimzinnige wapenen waarmee straks Engeland bestookt zou worden als voor grapjes die als feit een teken waren van ontluikend vertrouwen maar naar de inhoud nog een mengsel van zelfspot en zelfbeklag. De nieuwste mop in Wall Street was een verhaal dat Hitler tienduizend tanks besteld had bij General Motors en op de vraag, waar ze afgeleverd moesten worden, geantwoord had: ‘Maakt U zich maar geen zorgen. We pikken ze wel op onderweg door Detroit.’Ga naar voetnoot4
٭
‘Die weken van Mei en Juni’, schreef Sumner Welles later in zijn herinneringen, ‘zullen voor sommigen onder ons, zolang wij leven, een nachtmerrie van onvermogen blijven. Behalve deelneming aan de oorlog, waar de Amerikaanse publieke opinie in overgrote meerderheid tegen gekant was, had de Amerikaanse regering geen enkel middel om de wereldcatastrofe en de bedreiging voor het voortbestaan-zelf van het land af te wenden of tegen te houden. Ik herinner mij de ontzetting waarmee wij het nieuws van de ineenstorting van de fortenlinie langs België's Oostgrens vernamen en de wijze waarop wij voor het | |
[pagina 147]
| |
eerst beseften hoeveel hulp aan de Duitse legers geboden werd door verborgen handlangers in de te overweldigen landen. Het ergst van alles was ooze groeiende vrees dat het Duitse oorlogsapparaat in kracht, kwaliteit, strategie, uitrusting en moreel de beschikbare krachten van de West-Europese mogendheden zo vèruit de baas was, dat Duitsland heel wel voor het einde van de zomer heer en meester kon zijn van gans Europa.’Ga naar voetnoot1Inderdaad - behalve een deugdelijke, doch goeddeels aan de Stille Oceaan gebonden vloot, waren de Verenigde Staten nagenoeg ongewapend. Het leger telde slechts vijf bruikbare divisies en bezat niet meer dan 52 bommenwerpers en 160 jagers. Het tekort aan kanonnen was, aldus de chef van de legerstaf, generaal Marshall, ‘schrikbarend’; ammunitie voor luchtafweergeschut was er niet en zou nog zes maanden op zich laten wachten. De voorraden rubber en tin - strategische grondstoffen waarvoor Amerika geheel op import aangewezen was - waren juist voldoende voor drie maanden verbruik. Deze feiten en cijfers pijnigden president Roosevelt en zijn naaste medewerkers. Bezorgd waren zij vooral voor Zuid-Amerika. Deze bezorgdheid, wij zagen het reeds, was niet nieuw. Sedert de lente van 1938 had men zich in Washington afgevraagd of de republieken van Midden- en Zuid-Amerika voldoende interne stabiliteit en externe kracht bezaten om tegen het wereldoffensief van de As-mogendheden bestand te zijn hetwelk, daaraan werd niet getwijfeld, steun zou ontvangen van millioenen Zuid-Amerikanen van Duitse en Italiaanse afkomst. De oorlog had die bezorgdheid gestimuleerd. In de havens van Mexico, Middenen Zuid-Amerika lagen tachtig Duitse schepen vast die ‘heel wel gebruikt konden worden om onderzeeërs van de As te bevoorraden of zelfs aanvalsdetachementen beschikbaar te stellen voor het veroveren van bases langs afgelegen gedeelten van de kust’Ga naar voetnoot2. Wel was op de eind September '39 in Panama City gehouden Pan-Amerikaanse conferentie een ruime mate van eenstemmigheid bereikt, doch men voelde zich in Washington niet gerust op de toekomst. Telkens doken geruchten op die melding maakten van verdachte onderzeeërs in de Caraïbische Zee. In Mexico werd verteld dat de Duitse schepen in Mexicaanse havens in geheim radio-contact stonden met Berlijn. Washington gaf zich vooral moeite, de Duitse instructeurs bij verschillnde Zuid-Amerikaanse legers door Amerikaanse te vervangen en een einde te maken aan de Duitse beheersing van een deel van het Zuid-Amerikaanse luchtnet. Dat scheen vooral urgent in Columbia, waar een fanatieke Nazi aan het hoofd stond van de Scadta-maatschappij wier toestellen rondkruisten op geringe vliegafstand van het Panamakanaal enerzijds, anderzijds de belangrijke petro- | |
[pagina 148]
| |
leum-installaties op Curaçao en Aruba. Pas eind Februari 1940 werd een regeling getroffen om het Duitse personeel van de Scadta door Amerikanen en Columbianen te vervangen. Eveneens vóór het begin van het Duitse Mei-offensief had de Amerikaanse regering Brazilië bereid gevonden, een aantal vliegbases af te staan langs de Noordoostkust van de republiek tegenover het Franse Dakar. Op 16 Mei '40, na het begin van Hitlers aanval, stelden generaal Marshall en admiraal Stark, chef van de marinestaf, een memorandum op waarin zij bepleitten dat men terstond alle regeringen van Midden- en Zuid-Amerika moest uitnodigen tot vertrouwelijk overleg inzake de hulp die de Verenigde Staten hun konden bieden. De aanbeveling werd aanvaard, een week later gingen de uitnodigingen in zee en begin Juni begaven Amerikaanse leger- en vlootofficieren zich naar de verschillende hoofdsteden voor het voeren van technische besprekingen. Inmiddels was besloten, wat men aan militaire krachten bezat, voor de verdediging van Midden- en Zuid-Amerika te reserveren. Op 22 Mei '40 had het hoofd van de War Plans Division van het Department of the Army, de toenmalige majoor Matthew B. Ridgway, generaal Marshall een nota voorgelegd waarin hij zich rekenschap gegeven had van Amerika's militaire mogelijkheden in een met razende snelheid veranderende wereld. Ridgway achtte Nazi-revoluties in Zuid-Amerika, door een Duitse invasie gevolgd, geenszins onmogelijk; Zuid-Amerika moest beschermd, de Europese bezittingen aldaar moesten eventueel preventief bezet worden. Die conclusies werden door Roosevelt, Marshall, Stark en Sumner Welles met instemming ontvangen: hier was tenminste een concreet plan dat vastheid bood. Nauwelijks was het aanvaard of naast het ontstellende nieuws uit West-Europa waar zich de worsteling bij Duinkerken aftekende, kwamen twee alarmerende berichten binnen, beide uit Engelse bron.De Engelse ambassadeur overhandigde Cordell Hull een bundel Britse rapporten uit Uruguay die er op schenen te wijzen dat een Nazi-revolutie in deze tussen Argentinië en Brazilië gelegen republiek op handen was, en uit Londen arriveerde een telegram, waarschuwend ‘dat zesduizend Nazi's aan boord van vrachtschepen mogelijkerwijs onderweg waren naar Brazilië, waar zij zich zouden verenigen met de bemanningen van andere Duitse vrachtschepen en door Nazi-elementen in Brazilië gebruikt zouden worden als middel tot uitvoering van een staatsgreep’Ga naar voetnoot1. Dat moest verhinderd worden! President Roosevelt gaf instructie, onmiddellijk plannen te ontwerpen voor de preventieve bezetting van de Franse, Engelse en Nederlandse bezittingen in West-Indië en voor het bieden van assistentie aan Brazilië waarheen men maximaal 100.000 man aan troepen zou zenden, de | |
[pagina 149]
| |
Uit Otto Boelitz: Das Grenz- und Auslanddeutschtum
2, p. 197
Zuid-Amerika met overzicht van de voornaamste ‘Volksduitse’ kolonisatiegebieden omstreeks 1930 | |
[pagina 150]
| |
eerste 10.000 door de lucht. De marine ontving opdracht, als er werkelijk gevaar dreigde, vier slagschepen, twee vliegkampschepen, negen kruisers en drie eskaders torpedobootjagers naar de Zuidelijke helft van de Atlantische Oceaan te sturen. Sumner Welles kreeg de taak toebedeeld, een publieke waarschuwing uit te spreken en kweet zich daarvan door op 29 Mei '40 in een toespraak te verklaren dat ‘iedere daad van aggressie door een niet-Amerikaanse mogendheid, of hij ten Noorden of ten Zuiden van de evenaar bedreven wordt, een uitdaging aan de veiligheid van allen is en als zodanig ook door hen beschouwd zal worden’. Het Amerikaanse volk juichte in grote meerderheid deze ferme taal toe. Voor het einde van de maand Mei waren de nieuwe militaire plannen in Washington uitgewerkt. Het Duitse economische offensief tekende zich toen in Zuid-Amerika al duidelijk af: in Brazilië waren Duitse firma's bereid, te garanderen dat zij in Duitsland bestelde waren eind September konden afleveren: Engeland zou voordien het hoofd in de schoot gelegd hebben of vernietigd zijn. Wie kon met zekerheid zeggen, dat zich via Spanje en Frans-Afrika niet ook een gecombineerd Duits-Italiaans militair-politiek offensief ontwikkelen zou? Berichten uit Uruguay waren het die bewerkstelligden dat zich eind Mei die vraag met beklemmende kracht aan de autoriteiten in Washington opdrong.
٭
Er woonde in Uruguay slechts een gering aantal Duitsers, niet meer dan achtduizend, personen van Duitse afkomst die nog met Duitsland in contact stonden incluis. Dat was vermoedelijk een van de redenen waarom de regering van Uruguay in de periode 1937-1939 niet op de voorgrond was getreden bij de algemene pogingen die in Zuid-Amerika in het werk gesteld werden om de invloed van het nationaal-socialisme terug te dringen en de Duitse immigranten met dwang te assimileren aan de Latijnse cultuur. Die dwang was in Argentinië en Brazilië het sterkst. Uit deze beide grote staten werd een deel van de arbeid van de Landesgruppen van de Auslands-Organisation (verboden, maar onder andere namen voortbestaand) naar het nabijgelegen Uruguay verlegd. Deze arbeid die, wij schetsten dat reeds eerder, met zijn ‘Duitse’ exclusiviteit tegen de beginselen van de Zuid-Amerikaanse beschaving indruiste, liet niet na, verschillende personen te prikkelen tot tegen-actie. Een hunner was een jeugdig hoogleraar in de philosophie te Montevideo, Hugo Fernandez Artucio, een socialist, die in 1938, op zes-en-twintigjarige leeftijd, het Wereldjeugdcongres in Washington bijgewoond had waar de strijd tegen ‘het internationale fascisme’ hoog op de agenda had gestaan. Fernandez Artucio was er van overtuigd dat het Derde Rijk gans Zuid-Amerika in | |
[pagina 151]
| |
de wacht wilde slepen; hij achtte het waarschijnlijk dat dat offensief zich het eerst zou richten op het kleine, zwakke Uruguay waar de regering zijns inziens van een onbegrijpelijke laksheid was; hij besloot derhalve, door middel van de radio het Uruguayse volk tot waakzaamheid aan te sporen. In October '39 begon hij via een zender in Montevideo met zijn oproepen tegen ‘het Duitse gevaar.’ Iedere dag sprak hij, maand na maand. In December deed de ondergang van de Graf Spee voor de kust van Uruguay de belangstelling voor zijn oproepen snel stijgen: ziet, een Duits vestzak-slagschip was al tot de Plata doorgedrongen! Fernandez Artucio wekte zijn luisteraars op, hem bericht te sturen omtrent verdachte Nazi-activiteit die zij waargenomen hadden. In twee maanden tijd stroomden ‘tienduizenden beschuldigingen, vele met bewijsmateriaal’, binnen. ‘Onder de technische leiding van de vroegere hoofdcommissarisvan-politie in Montevideo’ vond vervolgens ‘een uiterst zorgvuldig particulier onderzoek’ van die beschuldigingen plaatsGa naar voetnoot1. Fernandez Artucio raakte er meer-en-meer van overtuigd, een grote, gevaarlijke samenzwering op het spoor gekomen te zijn. De onthullingen over de Vijfde Colonne in Denemarken en Noorwegen deden hem besluiten, zijn materiaal aan de regering voor te leggen, hetgeen, tien dagen na de bezetting van Kopenhagen en Oslo, in de vorm van een memorandum geschiedde. De regering reageerde niet, hetgeen Fernandez Artucio als misdadige nalatigheid beschouwde. Maar hij had andere pijlen op zijn boog: ‘Ik ging vervolgens naar Buenos Aires en sprak daar met twee grote democratische dagbladen van Argentinië - La Prensa en La Vanguardia, beide in Buenos Aires verschijnend. Op 2 Mei 1940 publiceerden zij het nieuws van de situatie in Uruguay. De British Broadcasting Corporation pikte de beschuldigingen uit de Argentijnse bladen op en verspreidde ze over de ganse wereld. Toen beseften de Uruguayse bladen eerst, hoe critiek de situatie was; zij namen de campagne over. Door het gehele land openden zij hun kolommen voor een bespreking van het Nazi-gevaar. De publieke opinie werd wakker geschud. Montevideo was vol geruchten. Het volk werd zich van de Vijfde Colonne bewust.’Ga naar voetnoot2Juist in die dagen kwamen de berichten uit Nederland, België en Frankrijk binnen die toch wel de grootste scepticus moesten overtuigen van de realiteit van de conspiratie der Rijksduiters! De verontwaardiging tegen alles wat Duits was, nam in Uruguay toe. Een socialistisch parlementslid, dr José Pedro Cardozo, die met Fernandez Artucio's ‘particulier onderzoek’ geassocieerd was geweest, stelde in de Kamer de regering in gebreke. Hij las het memorandum voor dat zijn vriend medio April aan de regering voorgelegd had en dat hij nog wist aan te vullen met enkele nieuwe documenten. Enorme sensatie! ‘Geen enkele politieke partij durfde haar instemming onthouden aan de benoeming van een commissie van onderzoek.’Ga naar voetnoot3 Dr Tomas Brena, lid van de Katholieke partij, werd er | |
[pagina 152]
| |
voorzitter van; Fernandez Artucio, hoewel geen parlementslid, werd er in opgenomen. Op de dag waarop de commissie haar onderzoek begon (17 Mei 1940), vlogen tijdens een grote pro-Geallieerde demonstratie in Montevideo stenen door de ruiten van winkels van Duitse firma's. De geladenheid was groot. De regering meende bij het parlement niet te mogen achterblijven. Twee dagen na de instelling van de parlementaire commissie maakte het ministerie van defensie bekend dat het memorandum van Fernandez Artucio een overtuigend stuk was en dat het wenselijk leek, de Landesgruppe van de Auslands-Organisation te verbieden. Er werd gemompeld dat een Nazi-Putsch op handen was, die de 25ste of 26ste Mei zou uitbreken. Niets geschiedde. Was de rebellie uitgesteld? De spanning hield aan. Midden in die situatie werd op de 29ste onder leiding van dr Tomas Brena door de parlementaire commissie met machtiging van de districtsrechter, in Salto - een plaats, 300 km stroomopwaarts aan de rivier de Uruguay gelegen - huiszoeking gedaan bij een Rijksduitser, Gero Arnulf Fuhrmann, van wie men gehoord had dat hij een actief Nazi was. Fuhrmann bleek fotograaf te zijn. Men trof bij hem foto's aan van ‘publieke gebouwen, bruggen, kazernes en de plaatselijke rivierhaven’Ga naar voetnoot1. Toen werd zijn correspondentie doorzocht. Brieven van de Fichte-Bund in Hamburg kwamen te voorschijn, doch ook - wat oneindig belangrijker scheen - een uitgewerkt plan voor een militaire staatsgreep, kennelijk door Fuhrmann-zelf op drie blaadjes geschreven waarvan echter het eerste ontbrak. Van de resterende twee las de tolk voorGa naar voetnoot2: ‘Het gehele plan voor de militaire actie zou binnen vijftien dagen voltooid zijn. De verdeling van de bezettingstroepen zou als volgt zijn: twee regimenten artillerie en cavalerie in Montevideo; twee compagnieën elk in Colonia, Fray Bentos, Paysandu, etc.; één bataljon in Bella Union; twee compagnieën in Artigas; twee in Rivera; één bataljon in Jaguarao. Men mag aannemen dat binnen vijftien dagen na de oproep tot de wapenen een reserve van duizend oudstrijders uit Argentinië aangetrokken zou kunnen worden, die gemobiliseerd zouden kunnen worden. Voor het bewaren van orde en rust zou één bataljon infanterie voldoende zijn. Men bedenke dat zich al 4.000 tot 5.000 personen in het land bevinden die op de hoogte zijn van de gebieden waar actie gevoerd moet worden. | |
[pagina 153]
| |
Welk een stuk! Deze Fuhrmann, een onopvallend fotograaf, wilde dus de republiek Uruguay tot Duitse landbouwkolonie degraderen! Voor de militaire bezetting had hij de plannen al uitgewerkt! Daarom had hij dus zijn tenten in het strategisch belangrijke Salto opgeslagen! En alle plaatsen die hij met compagnieën en batajons wilde bezetten, waren juist de langs de grenzen met Argentinië en Brazilië gelegen voorname oorden waarlangs de wegen liepen uit de Argentijnse provincie Entre Rios en | |
[pagina 154]
| |
de Braziliaanse staat Rio Grande do Sul - twee gebieden, wemelend van Duitse landbouwkolonies! Fuhrmann werd nog diezelfde dag voor de rechter gesleept en bekende dat hij het geïncrimineerde document geschreven had, maar, zei hij, ‘het was alleen maar een grapje dat geen betekenis had’Ga naar voetnoot1. Een grapje! Het verweer maakte op de rechter geen indruk. De Duitse fotograaf werd opgesloten en zijn papieren nam men in beslag. Dr Brena en zijn collega's, die zich bezorgd afvroegen of men een Putsch van de ‘4.000 tot 5.000 personen’, die zich al in Uruguay bevonden en, zoals Fuhrmann geschreven had, op de hoogte waren ‘van de gebieden waar actie gevoerd moet worden,’ nog tijdig voorkomen kon, snelden naar Montevideo terug om de autoriteiten te waarschuwen. Gewaarschuwd werd ook de Amerikaanse ambassadeur. Deze, Edmund C. Wilson, stond sinds enkele maanden in contact met Fernandez Artucio en was geloof gaan hechten aan zijn waarschuwingen. Wilson wist dat de publieke opinie in Uruguay pro-Geallieerd was, doch had ook vernomen dat er politici en officieren waren die met het Derde Rijk sympathiseerden. In een reeks dépêches, gedateerd 13,14 en 15 Mei 1940 - dagen, boordevol nieuws omtrent de Vijfde Colonne in Nederland - wees hij er Washington op dat een handvol vastberaden mannen gemakkelijk Montevideo kon veroveren; indien de Nazi's ergens in Zuid- Amerika iets zouden ondernemen, dan was het het meest waarschijnlijk dat zij op de ‘zwakke plek’ Uruguay hun slag zouden slaanGa naar voetnoot2. Na lezing van deze dépêches droeg president Roosevelt Sumner Welles op, de regering van Uruguay mee te delen dat hij zich zorgen maakte. Van Wilson kwam alarmkreet na alarmkreet binnen. Op 30 Mei - daags na de vondst van Fuhrmanns plan - seinde hij, ‘dat er, tenzij de Verenigde Staten effectief en onmiddellijk actie ondernamen, ernstig gevaar was dat landen als Uruguay onder de heerschappij der Nazi's zouden vallen’Ga naar voetnoot3. Een dag later gaf hij na een conferentie met Ambassadeur Norman Armour uit Buenos Aires in dringende overweging, een smaldeel van veertig tot vijftig oorlogsschepen naar de Oostkust van Zuid-Amerika te zenden, indien althans de situatie in het Verre Oosten een zo gevoelige verzwakking van de Amerikaanse vloot in de Stille Oceaan toeliet. Wilson had veel meer gevraagd dan de President, zolang er geen uiterste noodzaak was, durfde geven. Deze nam een snel, maar beperkt besluit: de zware kruiser Quincy, die bij Cuba voor anker lag, kreeg opdracht terstond naar Rio de Janeiro en Montevideo op te stomen, enkele dagen later door een tweede zware kruiser, de Wichita, gevolgd. Hoe Japan op Duitslands fantastischie overwinningen in Europa zou reageren, wist | |
[pagina 155]
| |
men niet; de President en zijn marine-adviseurs achtten het voorshands niet verantwoord, de Pacific-vloot te verzwakken. Generaal Marshall, chef van de legerstaf, zag de situatie in een ander licht. Hij vond de Atlantische Oceaan belangrijker dan de Stille. Wanneer Hitler de Franse vloot in handen zou krijgen, zouden de Duitse, Italiaanse en Franse zeestrijdkrachten in combinatie aanzienlijk sterker zijn dan de Engelse of de Amerikaanse. Uitbreiding van de Amerikaanse Navy was noodzakelijk. Op 17 Juni 1940, daags na de val van premier Reynaud, vroeg Roosevelt bij het Congres fondsen aan voor een vloot, sterk genoeg om twee oceanen te beheersen; met de bouw zou echter normaal een periode van zes jaar gemoeid zijn, en wat zou in de eerstvolgende zes maanden, ja zes weken al kunnen geschieden! Op diezelfde 17de Juni gaf Marshall zijn naaste medewerkers een uiteenzetting, hoe hij de internationale toestand zag. ‘Wij kunnen ons plotseling’, betoogde hij, ‘in een positie bevinden waarin Japan en Rusland samenwerken om onze schepen in de Stille Oceaan vast te houden. Als de Franse vloot bij Duitsland en Italië komt, krijgen we een hoogst ernstige situatie in de Zuidelijke Atlantische Oceaan. Het is mogelijk, dat Duitsland in een paar weken in Zuid-Amerika de crisis forceert.’Ga naar voetnoot1 In Uruguay had, toen Marshall dit betoogde, de spanning haar hoogtepunt bereikt. De commissie van dr Tomas Brena die uit Salto met Fuhrmanns documenten naar Montevideo teruggereisd was, had het parlement in geheime zitting bijeengeroepen om van de sensationele vondst van het Putsch-plan mededeling te doen. Alle stukken werden aan een minutieus onderzoek onderworpen. Zij toonden aan dat er een vreemde organisatie bestond die nauwe verbindingen met Duitsland onderhield en ‘leiders’ en ‘steunpunten’ had. Bij de parlementariërs, die alle gegevens uit het Duits vertaald voorgelegd kregen, vestigde zich de indruk dat de Nazi's een mysterieuze orde vormden, een soort geheime Vrijmetselaarsloge van bruinhemden, georganiseerd onder drie ‘kastelen.’ Die ‘kastelen’, vernam de correspondent van de New York Times, ‘betekenen loge-graden en volgens hun instructies worden de ‘kleine Führers’ en spionnen voor dienst in den vreemde opgeleid. Minstens drie tot vier Nazi-leiders in het binnenland van Uruguay hebben alle drie de ‘kastelen’ gepasseerd en zijn derhalve uitsluitend ondergeschikt aan de Opperste Nazi Raad in Duitsland.’ Ook was uit de documenten gebleken, ‘dat volgens de Nazi's de wereld in slechts twee delen verdeeld is, de Duitse Gau en de buitenlandse Gau.’ Uruguay was ‘als alle andere landen die de Nazi's in hun ‘Wereldrijk’ hopen te absorberen, een ‘district’’ van de buitenlandse Gau, of ‘Duitsland in den vreemde’Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 156]
| |
Weer andere verklaringen werden ter kennis van de commissie gebracht, die er op schenen te wijzen dat verdachte Rijksduiters al maandenlang eigendommen gehuurd of gekocht hadden ‘dicht bij kazernes, politiebureaux, bruggen, stations, spoorwegkruispunten, belangrijke wegenknooppunten en werkplaatsen van spoorwegen en autobus-maatschappijen’Ga naar voetnoot1. De commissie legde de twee pagina's met Fuhrmanns bezwarende aantekeningen aan een conclave van drie generaals voor welks voorzitter, Pedro Sicco, chef van de generale staf, de commissie verzekerde dat het er in geschetste Putsch-plan degelijk in elkaar zat: wilde men Uruguay bij verrassing veroveren, dan zou men zijn compagnieën en bataljons inderdaad naar de plaatsen sturen die Fuhrmann opgesomd had. Het was juist in deze en dergelijke plaatsen dat de Nazi-orde haar ‘steunpunten’ had. Die behoefden niet nog opgebouwd te worden: ze waren er al. Stützpunkte stond er in het Duits. Het toeval wilde dat juist in die nerveuze dagen door de politie een Rijksduitser gearresteerd werd, een cartograaf, die een kaart van Nederland bij zich had, ‘aantonend hoe de Vijfde Colonne aldaar van te voren artillerieposities gereed gemaakt had voor het beschieten van strategische doelen, nog voor de Duitsers het land waren binnengevallen’Ga naar voetnoot2. Deze man was óók in het bezit van een kaart van Montevideo, waarop de militaire bijzonderheden van stad en omgeving aangetekend waren! Grote opwinding maakte zich van vele autoriteiten meester. Men had het gevoel dat de Duitse Vijfde Colonne op het punt stond, de macht te grijpen. Op 7 Juni werden alle telegraafstations onder militaire bewaking gesteld; de politie ging in het ganse land huiszoekingen doen bij Rijksduitsers. In de buurt van Montevideo werden ‘drie Duitse zweefvliegtuigen, één parachute en één gedemonteerde radio-zender’Ga naar voetnoot3 ontdekt, en uit Argentinië kwam bericht dat men in de provincie Entre Rios - bij Salto! - wapenen bij een Rijksduitser gevonden had. Naar alle vuurtorens, havens, grenskantoren en stations werden militairen gezonden; andere militairen patrouilleerden op de voornaamste wegen. Het parlement nam op 13 Juni een wetsontwerp aan, strekkende tot het verbieden van alle staatsgevaarlijke organisaties. ‘Om misverstand te voorkomen’Ga naar voetnoot4 ontbond de Duitse gezant alle Rijksduitse verenigingen. Te laat! Twaalf Rijksduitsers werden ‘onder enorme opwinding’Ga naar voetnoot5 gearresteerd en meedogenloos verhoord, urenlang, zonder onderbreking. Op de 17de werd de Duitse legatie door tweeduizend studenten met stenen bekogeld. Diezelfde dag kwam het parlement in geheime zitting bijeen om te luisteren | |
[pagina 157]
| |
naar het rapport van de Brena-commissie. Twintig uur duurde de voorlezing. Na afloop werd het hoofd van de recherchedienst die ‘voortdurend ontkend had, dat de Nazi-plannen van enige betekenis waren’Ga naar voetnoot1, in hechtenis genomen; de minister van binnenlandse zaken die tot de 15de had beweerd dat men zich zonder reden opwond, bekende ongelijk; de minister van defensie, derde scepticus, verklaarde zich nu ook overtuigd en riep de ganse bevolking, mannen en vrouwen, tot de vorming op van vrijwillige hulpcorpsen. De schietbanen waar men gratis kon oefenen, waren spoedig stampvol. Meer dan drie-vijfde van alle weerbare mannen gaf aan de ministeriële oproep gehoor. De Amerikaanse kruiser Quincy die op de 20ste op de rede voor anker ging, werd uitbundig begroet; een enorme menigte stond er in de regen uren te wachten en juichte ‘Leve Roosevelt!’ ‘Leve de Verenigde Staten!’ Ambassadeur Wilsons verklaring, op een banket afgelegd, dat Uruguay op de steun van de Verenigde Staten kon rekenen, werd enthousiast ontvangen; voor een in alle bladen afgedrukte brief van de Duitse gezant waarin deze ontkende dat er enig complot tegen Uruguay gesmeed was en zei dat Fuhrmann hem volmaakt onbekend was, had het volk slechts hoon over. Grote bezieling doortrilde de massa; zij had het gevoel, in prachtig en solidair élan's lands vrijheid gered te hebben. Het waren, schreef Fernandez Artucio later, ‘onvergetelijke dagen’Ga naar voetnoot2. De herinnering daaraan moest levend blijven! Toen de crisis achter de rug was, werd in Montevideo een Vijfde-Colonne-museum geopend.
٭
In geen Zuid-Amerikaanse staat was in de zomer van 1940 de angst voor de Duitse Vijfde Colonne zo groot als in Uruguay; in vrijwel alle republieken echter, werden maatregelen genomen tegen de er wonende Rijksduitsers of personen van Duitse afkomst. In Brazilië bleef het naar verhouding het kalmst; de autoriteiten beweerden dat er van de Vijfde Colonne niets te duchten was - een ‘gevaarlijke overmaat van zelfvertrouwen’, vond de Londense TimesGa naar voetnoot3. In September '41 werden er de laatste in het Duits verschijnende bladen verboden. In Argentinië werden, gelijk reeds vermeld, in Juni '40 wapenen gevonden bij een Rijksduitser. De politie geloofde dat een opstand voorbereid werd. In de zomer van '41 vlamde de onrust weer op. Het parlement benoemde in Juli een commissie van onderzoek onder voorzitterschap van afgevaardigde Damonte Taborda. In Augustus werden meer | |
[pagina 158]
| |
dan dertig Rijksduitsers gearresteerd. De commissie-Taborda publiceerde in de herfst vier rapporten - een vijfde verscheen in September '42 - waarin bewezen werd dat, ondet andere naam, instellingen van de Auslands-Organisation waren blijven voortbestaan, semi-militaire formaties in stand hadden gehouden en het onderwijs aan Duitse scholen in nationaal-socialistische geest beïnvloed hadden. In Juli '40 en Mei '41 werd in Chili een inheemse fascistische staatsgreep verijdeld, in Augustus '41 werd bekend gemaakt dat in Zuid-Chili - centrum van Duitse kolonisatie - een complot ontdekt was; een aantal Duitsers werd gearresteerd, twaalf geweren en vijftigduizend patronen werden in beslag genomen, alle Nazi-organisaties opgerold. De regering van Bolivia gelastte in Mei '40 een onderzoek op de Duitse scholen. Ruim een jaar later, in Juli '41, werd de Duitse gezant er van beschuldigd, in samenwerking met de militaire attaché van de Boliviaanse legatie in Berlijn, majoor Elias Belmonte, een staatsgreep voorbereid te hebben. Het land verkeerde enige tijd in staat van beleg, de Duitse diplomaat werd gedwongen heen te gaan. In Ecuador was het een hoofd-officier, kolonel Filemon Borjas, die in Juni '40 ‘sensationele onthullingen’ in een dagblad deed en later in een geheime zitting van de senaat de aandacht vroeg voor ‘een compilatie van geruchten die enige tijd de ronde gedaan hadden in Quito’, de hoofdstadGa naar voetnoot1. Hij wees er op dat de Duitse piloten van de Sedta-luchtvaartmaatschappij vermoedelijk alle strategische punten in kaart brachten en dat veel Duitsers leidende posities hadden bij vitale bedrijven. Ook tegen de Duitse legatie werd gewaarschuwd. Kort na de Lufthansa in Peru werd, in September '41, de Sedta in Ecuador geliquideerd. Ook Columbia, waar een andere luchtvaartmaatschappij met Duits personeel, de Scadta, onschadelijk gemaakt was, bleef in '40 en '41 waakzaam tegen de Duitsers. Niet iedereen achtte die waakzaamheid groot genoeg. De Amerikaanse journalist Cornelius Vanderbilt was ontsteld over het aantal vliegvelden die hij bij Duitse plantages zag en die hij beschouwde als ‘voorbereidingen voor een Nazi-invasie’Ga naar voetnoot2. In de Centraal-Amerikaanse republieken Costa Rica, Nicaragua en Guatamala werd eind '40 gelast dat op vlakke landstreken in Duits eigendom palen geplaatst werden: dan zouden de Duitsers er niet met hun vliegtuigen kunnen landen. Ook Mexico had in de zomer van '40 aandacht besteed aan de Vijfde Colonne. Een van de grootste weekbladen, de Estampa, had er een speciaal nummer aan gewijd waarin over Nederland onder meer te lezen stond dat het land ondermijnd was door Duitsers, werkzaam als administrateurs bij de posterijen, kooplieden, handelsreizigers, hoteleigenaren, | |
[pagina 159]
| |
tolken, taxichauffeurs, stationskruiers, dienstmeisjes en kokkinnen, ‘bij elkaar een honderdduizend’. Ergens in Oost-Nederland had zich bovendien een Duitse nudisten-kolonie bevonden; de leden hadden op 10 Mei bruggen en vliegvelden bezet, gekleed in uniform overigensGa naar voetnoot1. Geruchten dat de Duitsers in Mexico geheime vliegvelden bezaten waren niet zeldzaam. Er woonden ‘ongeveer 5000 Nazi-families’, schreef een veelgelezen Amerikaans weekbladGa naar voetnoot2. De pers-attaché van de Duitse legatie werd in de zomer van '40 het land uitgezet.
٭
Deze en dergelijke maatregelen van de republieken van Zuid- en Midden-Amerika waren de autoriteiten te Washington hoogst welkom. Op iedere Pan-Amerikaanse conferentie wekten zij tot actie tegen de Vijfde Colonne op. Congreslid Martin Dies, voorzitter van de Commissie van Onderzoek naar On-Amerikaanse activiteiten, verklaarde nog eind September '41, dat Duitsland in Zuid-Amerika zongeveer een millioen potentiële soldaten’ bezat, ‘in compagnieën en bataljons georganiseerd’, maar president Roosevelt en zijn voornaamste adviseurs voelden zich langzamerhand zekerder van hun zaak: Hitler had in de zomer van '40 niets in Zuid-Amerika bereikt - zou hem dan later wèl iets lukken? Waakzaamheid bleef in elk geval geboden. Zij was de prijs die men voor veiligheid betalen moest. Dat gold tevens voor de Verenigde Staten intern. Ook daar werden onder invloed van de berichten uit Europa van de zomer van 1940 af vele maatregelen genomen waarmee men het binnenlandse Vijfde-Colonne-gevaar trachtte te bezweren. Eind Mei '40 werd besloten, Nazi's te weren uit overheidsdienst; daarbij werd in het bijzonder gedacht aan de leden van de German-American Bund. Een maand later (28 Juni 1940) ondertekende de President de wet die aan vreemdelingen de verplichting oplegde, speciale registratieformulieren in te vullen; er bleken bijna vijf millioen personen die niet het Amerikaanse staatsburgerschap bezaten, in de Verenigde Staten te wonen. In October '41 werden zij gedwongen, hun vermogens op te geven. Het departement van justitie hield van alle gevaarlijk-geachte Duitsers kaartsystemen bij. Bovendien werd scherp gelet op mogelijke spionnen en saboteurs; het Federal Bureau of Investigation nam in September '39 150 nieuwe rechercheurs in dienst, in Juni '40 nogmaals 250. Ruim een jaar later, 28 Juni 1941, werden, naar het FBI berichtte, twee Duitse spionnage-organisaties opgerold; 49 personen werden gearresteerd. Gerust op de toekomst was het FBI niet. Het maakte in September '41 bekend dat ‘spionnen en | |
[pagina 160]
| |
saboteurs van de As’ nog altijd in Amerika op centrale posities tewerkgesteld waren en talrijke militaire gegevens verzameld hadden, en dat de Duitse regering plannen had opgesteld om een sabotage-campagne te lanceren tegen ‘de Amerikaanse defensie-industrieën, het transportwezen en de scheepvaart’Ga naar voetnoot1. Drie maanden later overviel Japan de Amerikaanse vloot bij Pearl Harbor en verklaarde Duitsland Amerika de oorlog. Het Amerikaanse volk aanvaardde die dubbele uitdaging met de zekerheid, de strijd, hoe lang hij ook mocht duren, te zullen winnen. Aangezien het duidelijk was dat Duitslands krachten door de worsteling in de Sowjet-Unie gebonden waren, raakte men voor grootscheepse, tegen Amerika gerichte, offensieve acties van het Derde Rijk, waarbij een Vijfde Colonne handelend zou kunnen optreden, minder bevreesd. Dat men spionnage en sabotage bleef tegengaan, sprak vanzelf. Bij wijze van voorzorgsmaatregel werd de bewegingsvrijheid van alle personen die het Duitse staatsburgerschap bezaten, beperkt; wapenen, radiotoestellen met ultra-korte-golf-band, radiozenders, codes, fototoestellen en militaire plaatwerken of -atlassen mochten zij niet in bezit houden. Van de 264.000 Rijksduitsers werden ongeveer 7000 geïnterneerd van wie op advies van speciale tribunalen binnen het jaar ongeveer de helft weer op vrije voeten gesteld werd. Er was tegen veel Rijksduitsers groot wantrouwen; zij en de niet-geïnterneerde Italiaanse staatsburgers werden zo veelvuldig ontslagen dat president Roosevelt in Juli 1942 een beroep deed op werkgevers en werknemers, de personen die weliswaar van vijandelijke nationaliteit maar Amerika welgezind waren, niet het bestaan onmogelijk te maken. In diezelfde maand werden 26 leiders van de German-American Bund in staat van beschuldiging gesteld; de maand tevoren, in Juni, acht Duitse saboteurs die door Duitse onderzeeërs naar Florida en Long Island gebracht waren, gearresteerd; twee hunner waren Amerikaanse burgers, de meesten waren lid geweest van de Bund. Hun uitrusting met valse papieren en sabotage-middelen heette perfect; de bijzonderheden daaromtrent maakten op het publiek meer indruk dan het feit dat het Federal Bureau of Investigation deze agenten onmiddellijk onschadelijk had kunnen maken. Veel van het nieuws dat men na 1933 gelezen had, had bij talrijke Amerikanen de indruk gewekt dat, mocht het Duitsland aan de fronten ook tegenlopen, de Duitse geheime dienst in elk geval voortreffelijk in elkaar zat en in het bijzonder in Amerika een spionnage-systeem opgebouwd had dat ‘vermoedelijk het best-georganiseerde, best-gefinancierde, meest vernuftige en meest efficiënte’ was, ‘dat de wereld ooit aanschouwd heeft’Ga naar voetnoot2. In de twee | |
[pagina 161]
| |
weken die op de arrestatie der acht saboteurs volgden, werden meer dan 400 Duitsers in verzekerde bewaring gesteld. Ook in Midden- en Zuid-Amerika bleef na December 1941, toen de oorlog zich eerst recht tot wereldoorlog ontwikkeld had, een zekere beduchtheid voor de Duitse Vijfde Colonne bestaan. Na de Pan-Amerikaanse conferentie die in Januari 1942 in Rio de Janeiro plaats vond, werden, behalve in Chili en in Argentinië - dat in toenemende mate naijverig was op het leiderschap der Verenigde Staten - alle diplomaten van de As tot heengaan gedwongen. Maar ook in die twee zuidelijkste republieken van Zuid-Amerika werden maatregelen tegen de Duitsers genomen. Gevaarlijk-geachte personen werden geïnterneerd, en in Argentinië werd in 1942 een groot proces gevoord tegen van spionnage beschuldigde Rijksduitsers. In Chili en Mexico onderzochten parlementaire commissies de Duitse intriges. Uit Costa Rica werd in 1942 vrijwel de gehele Duitse kolonie naar Texas overgebracht en daar geïnterneerd. Merkwaardig was het dat telkens wanneer het oorlogsgeweld Midden- of Zuid-Amerika naderde, terstond weer de tekenen van Vijfde-Colonne-activiteit waargenomen werden waaromtrent in 1940 uit Europa zoveel bericht was. Toen in de lente en zomer van '42 schepen voor de Braziliaanse kust tot zinken gebracht werden, verspreidde zich spoedig de opvatting dat Rijksduitsers en personen van Duitse afkomst geheime aanwijzingen gegeven hadden aan de Duitse onderzeeërs. Op 22 Augustus '42 verklaarde Brazilië Duitsland de oorlog. Daags daarna deed de politie een inval in een klooster in de staat Santa Catharina in Zuid-Brazilië. De moeder-overste werd gearresteerd. ‘Nonnen’, zo berichtte de wereldpers, ‘hadden vanaf het kerkhof per radio in verbinding gestaan met de vijand, terwijl zij zogenaamd aan het bidden waren. Zij waren van Duitse afkomst.’ Het Londense Ministry of Information achtte dit bericht van voldoende belang om het op te nemen in zijn periodieke rapporten over Hitlers Vijfde Colonne in Midden- en Zuid-Amerika, aan wier diabolische vindingrijkheid kennelijk - het bericht bewees het opnieuw - geen grenzen gesteld waren van fatsoen of religie. |
|