De Duitse Vijfde Colonne in de Tweede Wereldoorlog
(1953)–L. de Jong– Auteursrecht onbekend
[pagina 162]
| |
Hoofdstuk VII
| |
[pagina 163]
| |
rucht’ geldende kamp overgebracht werden waar in October 1940, toen Mussolini Griekenland overvallen had, tal van Italianen geïnterneerd warenGa naar voetnoot1. De leiding van de Rijksduitse kolonie in de Atheense hoofdstad had echter met de Griekse politie de afspraak gemaakt, dat de Rijksduitse Nazi's in geval van oorlog niet in het interneringskamp opgesloten zouden worden, doch ondergebracht in drie, van te voren uitgezochte en in gereedheid gebrachte huizen. De politie hield zich aan deze afspraak en liet de betrokken Rijksduitsers na bespreking met een hunner voormannen uit het kamp naar de bedoelde drie huizen gaan. Daar werden zij bijna drie weken lang, tot de hakenkruisvlag op de Acropolis geplant werd (27 April 1941), met rust gelaten - behoudens een kleine demonstratie op 18 April van enkele tientallen jeugdige personen die ‘Weg met de Vijfde Colonnel’ riepen. Dat alles doet niet vermoeden dat een Duitse Vijfde Colonne in de geest van autoriteiten en burgerij althans in Athene een voorname plaats innam. In Zuid-Slavië was dat anders.
٭
De situatie in de verschillende landen vóór de oorlog overziende, schreven wij betreffende de gevoelens jegens de Duitsers dat hun heftigheid daar het grootst was ‘waar ganse volkeren in vroeger tijden langdurig te lijden hadden gehad, zowel van de militaire aggressie als van de sociale en politieke onderdrukking, door Duitsers uitgeoefend, ja waar zij hun eigen nationaal bestaan op de Duitser - op hem alleen of ook op hem - hadden moeten bevechten in een worsteling die generaties geduurd had.’ Dat was, voegden wij daaraan toe, bij uitstek het geval in Polen. De verhoudingen in Zuid-Slavië waren gecompliceerder maar lagen in hetzelfde vlak. Het Koninkrijk Zuid-Slavië was na de eerste wereldoorlog opgericht met een conglomeraat van volkeren, waarvan Serven, Kroaten en Slowenen de voornaamste waren. Van hen waren de Slowenen, die in hoofdzaak bezuiden de grens van het eigenlijke Oostenrijk leefden, sinds de vroege Middeleeuwen door Duitsers en Oostenrijkers enerzijds, Italianen anderzijds zo onbarmhartig onderdrukt dat men het wel een wonder genoemd heeft dat zij zich als volk wisten te handhaven. Voor hen was de negentiende eeuw de eeuw van strijd voor de nationale ontvoogding. Het was een strijd tegen een heersende klasse en een bureaucratie die Duits spraken. De haat tegen al wat Duits was, was misschien nergens in Europa feller dan in Slowenië. | |
[pagina 164]
| |
Uit Otto Boelitz: Das Grenz- und Auslanddeutschtum
2, p. 90
Duitse kolonisatiegebieden in Zuid-Slavië en omgeving omstreeks 1930 Kroaten en Serven hadden na het terugebben van de Turkse vloed die in 1683 de wallen van Wenen omspoeld had, behalve met elkaar vooral overhoop gelegen met de Hongaarse magnaten die, hoezeer zij hunnerzijds ook strijd voerden tegen de Habsburgse keizers en hun ambtenaren, voor het bewustzijn der Slavische volkeren geïdentificeerd waren met de Oostenrijks-Hongaarse monarchie. De keizers hadden soms de Kroaten tegen de Hongaren uitgespeeld en hen daarom bevoordeeld. Naar verhouding waren de Kroaten niet anti-Duits. Anders de Serven! Die hadden de onafhankelijkheid van hun koninkrijk voortdurend door Oostenrijk-Hongarije bedreigd geweten, en hun animositeit tegen Boedapest en Wenen en wat daar achter lag, was de gehele negentiende eeuw door sterker geworden. Het was geen toeval dat het nu juist een Servisch student was die in de zomer van 1914 het schot loste dat de lawine van de eerste wereldoorlog ontketende. In die oorlog hadden de Serven gruwelijk te lijden onder het geweld en de terreur van Oostenrijkse troepen en ambtenaren die het land verwoestten en het krijgshaftig, onverschrokken volk met galg en executiepeloton in bedwang trachtten te houden. Wat Duits was en Duits sprak, getuigde voor de Serven van de tyran en overweldiger uit het Noorden. In het Koninkrijk Zuid-Slavië vestigde zich, als overal elders, na afloop van de eerste wereldoorlog weer een aantal Rijksduitsers, in hoofdzaak | |
[pagina 165]
| |
handeldrijvenden. Van meer belang was, dat zich in het Noorden van het land grote gebieden bevonden waar bij elkaar ongeveer zeshonderdduizend personen woonden, burgers van de nieuwe staat maar Duitsers van oorsprong, taal en zeden. In het Westen, in Slowenië, was dat de rest van de Duitse stadsbevolking die sinds 1800 door de Slowenen belangrijk teruggedrongen was; daar lag ook midden in het onvruchtbare Karstgebied een geheel door arme Duitsers bewoond taaleiland, Gottschee. Verder naar het Oosten bevonden zich in de vlakten van Sau, Drau, Donau en Theiss grote Duitse landbouwkolonies, in hoofdzaak uit de achttiende eeuw daterend, door de Habsburgers aangelegd als deel van de muur van weerbare volkeren die Centraal-Europa tegen de met moeite teruggedrongen Turken beschermen moest. Deze Duitse groepen - in navolging van Polen en tot onderscheid van de Rijksduitsers zullen wij wederom van Volksduitse groepen spreken - kregen het in het jonge Zuid-Slavië hard te verduren. Er werd storm gelopen op hun scholen en organisaties; politieke rechten werden hun niet gegund. De druk was vooral in Slowenië sterk. De reactie van de zijde der Volksduitsers bleef niet uit. Vooral de jongeren onder hen gingen na 1933 steun zoeken bij het Derde Rijk, en zo ontstond in Zuid-Slavië de vicieuze cirkel die wij bij Polen al aanduidden: de actie der onderdrukkers en de reactie der onderdrukten beïnvloedden en versterkten elkaar en deden tenslotte wederzijds een haat en aggressiviteit ontstaan waar geen ontkomen meer aan was en die telkens nieuwe rechtvaardiging vonden in wat de tegenstander deed. Met de Auschluss van Oostenrijk steeg de spanning; de annexatie van het Sudetengebied, daarna de oprichting van het Protectoraat, deden bij de sterk met de verwante Tsjechen meelevende Serven en Slowenen de haat tegen het Deutschtum nog toenemen. Zuid-Slavië was voor de berichten omtrent de Duitse Vijfde Colonne, die in April '40 uit Denemarken en Noorwegen, in Mei en Juni uit de Lage Landen en Frankrijk kwamen, bijzonder gevoelig. Wij vermeldden reeds dat er tal van maatregelen genomen werden waaruit een diepe achterdocht jegens de Duitsers sprak. Het trok de aandacht van de Zuid-Slavische autoriteiten dat Volksduitse recruten herhaaldelijk, als zij zich voor eerste oefening moesten melden, verdwenen waren; vermoed werd dat zij zich voor dienst bij Duitse strijdkrachten gemeld hadden, hetgeen niets goeds voorspelde. Vooral in de herfst van 1940 kwamen die deserties veelvuldig voor. De Duitse diplomatieke druk op Zuid-Slavië werd toen van maand tot maand sterker en tenslotte besloten Prins-regent Paul en zijn kabinet, toe te treden tot het Duits-Italiaans-Japans verdrag. Een daartoe strekkend pact werd op 25 Maart 1941 door twee Zuid-Slavische ministers in Wenen ondertekend. Servisch patriotisme slikte die vernedering niet: in de vroege ochtend van 27 Maart nam een groep vastberaden officieren onder leiding van generaal Simovitsj het bewind in | |
[pagina 166]
| |
handen; de Regentschapsraad werd ontbonden en de jeugdige zoon van Koning Alexander als Peter de Tweede tot Koning uitgeroepen. Ontzaglijk enthousiasme maakte zich van de Serven meester. De smaad van Wenen was uitgewist! Zuid-Slavië had de banden met Hitler en Mussolini verbroken! De haat tegen de Duitser laaide op. Men zou hem tonen wat men van hem dacht! In de hoofdstad Belgrado werden bij het Duitse Reisbureau in een minimum van tijd de spiegelruiten ingedrukt; de inboedel werd kort en klein geslagen, meubelen werden op straat in triomf verbrand. De Duitse luchtvaartattaché die in de ochtend van 27 Maart in zijn auto met het hakenkruisvlaggetje voorop door Belgrado reed, werd, toen hij niet wilde stoppen voor een menigte opgewonden demonstranten, zo mishandeld dat hij naar het ziekenhuis vervoerd moest worden. Toen de Duitse gezant zich op de 28ste naar de kathedraal begaf om een godsdienstige plechtigheid ter ere van de jonge vorst bij te wonen, werd hij door de toeschouwers voor de kathedraal luid uitgejouwd; men spuwde op zijn auto - een Frans journalist vernam nog diezelfde dag dat men de gezant in het gezicht gespuwd hadGa naar voetnoot1. Rijksduitse burgers werden in Belgrado en andere plaatsen gemolesteerd; velen hunner verlieten overhaast het land. De regering-Simovitsj begon het leger te mobiliseren - traag proces in een land met schaarse en slechte verbindingen. Men betrachtte ook niet de grootst-mogelijke spoed. De Engelse veldmaarschalk Sir John Dill die zich onmiddellijk na de geslaagde staatsgreep naar Belgrado begeven had, kreeg de indruk dat de Zuid-Slavische ministers geen enkel onmiddellijk gevaar duchtten. ‘Uit hun stemming en opvattingen zou men concluderen dat zij maanden de tijd hadden waarin zij hun beslissing over vrede of oorlog met Duitsland konden nemen’, schreef Churchill later naar aanleiding van het rapport dat Dill hem op 4 April toezondGa naar voetnoot2. Twee dagen later barstte het Duitse geweld los. In de vroege ochtend van 6 April werden grote delen van Belgrado door de Luftwaffe in puin gelegd. Duitse divisies snelden de grenzen over. In het Zuiden des lands drongen zij van Bulgarije uit Macedonië binnen. Daardoor werd de verbinding met Griekenland verbroken. In het Noorden omsingelden en vernietigden zij de Zuid-Slavische legers die, weinig mobiel, de gehele grenszône trachtten te verdedigen, vooral daar waar de onwillige Kroaten woonden. De strijd was ongelijk als in Polen, maar de Duitse superioriteit nog verpletterender, de snelheid van hun geoefende en geharde divisies nog groter. Overeenkomstig groter moeten aan Zuid-Slavische kant verwarring, desorganisatie en paniek geweest zijn, vooral bij de troepen die hun | |
[pagina 167]
| |
vernietiging door een onweerstaanbare vijand in de door Kroaten en Volksduitsers bewoonde streken tegemoet zagen. Weer sloop de angst voor verraad door het land. Toen de Fransman die wij boven reeds aanhaalden, zich op 10 April, de vijfde oorlogsdag, na een avontuurlijke tocht in Serajewo bevond, hoorde hij dat een nabijgelegen plaatsje waar de vluchtende regering zich geïnstalleerd had, door de Duitsers gebombardeerd werd. Zijn onmiddellijke reactie was een van achterdocht: ‘Deze precisie in de actie van de vijand schijnt verbazingwekkend. Bij de ongerustheid voegt zich dan ook thans de verdenking. Wie licht in? Wie is de perfide verrader die de tegenstander helpt? Naarmate men zich van Belgrado verwijdert, schijnen land en volk minder en minder betrouwbaar te worden.’Ga naar voetnoot1Het sprak vanzelf dat de Volksduitsers door de Serven en Slowenen bij uitstek onbetrouwbaar geacht werden. Daarvan getuigde een in December 1945 door de Zuid-Slavische Commissie voor Oorlogsmisdadigers opgesteld rapport waarvan de eerste paragraaf reeds de ernstige beschuldiging uitte: De regering van het Derde Rijk en Hitlers partij organiseerden in het geheim de Duitse minderheid in Zuid-Slavië. Ten bewijze werd vermeld: ‘Sinds 1920 hadden zij’ (d.w.z. de Volksduitsers) ‘hun eigen nationale organisatie, de Schwaebisch-Deutscher Kulturbund geheten. Het was juist deze organisatie (en door middel daarvan alle Duitsers in Zuid-Slavië) die de Nazi-partij in het geheim omvormden tot politieke en militaire organen voor de aanval op Zuid-SlaviëEen bijlage bij dit rapport gaf het volgende beeld van het optreden der Volksduitsers tijdens de strijd: ‘Ten tijde van de Duitse aanval op Zuid-Slavië, in April 1941, bewees de voortreffelijk georganiseerde Duitse minderheid in Zuid-Slavië de Duitse weermacht bijzondere diensten. De gemobiliseerde Duitsers verspreidden in de rijen van het Zuid-Slavische leger de wildste geruchten en demoralisatie en bij | |
[pagina 168]
| |
de botsing op Duitse troepen desetteerden zij en brachten verwarring teweeg in de rijen van de troepen die trouw bleven. Zij gaven zich over terwijl zij regelmatig ‘Heil Hitler!’ riepen.De strijd duurde niet lang. Een week na het begin van de veldtocht trokken de Duitsers het nog smeulende Belgrado binnen. Nog vier dagen - en de georganiseerde weerstand van het Zuid-Slavische leger was ten einde. Dat geschiedde op 17 April 1941. Voor het einde van de maand had Hitler Griekenland bezet. Eind Mei veroverden zijn parachutisten en luchtlandingstroepen het eiland Kreta. Drie weken later, op Zondag 22 Juni 1941, weerklonken opnieuw in een ochtendschemering de schrille aanvalsfluitjes. Van Oostzee tot Zwarte Zee stortten de Duitsers zich voorwaarts, het hart van de Sowjet-Unie en hun ondergang tegemoet.
٭
Wij moeten nu een belofte inlossen die wij in de inleiding van dit eerste deel deden. Terugziende op de ontwikkeling in de jaren 1933-1939 constateerden wij daar dat de beduchtheid voor de Duitse Vijfde Colonne bij uitstek een internationaal verschijnsel was. In de gebieden die wij toen behandeld hadden: de Duitsland omringendelanden, Noord-, West-en Zuid-Europa met de daarbij behorende koloniën, het Britse Rijk en Noord- en Zuid-Amerika, konden wij vrije pers en radio een organisch geheel noemen. Verdachte actie in één land werd in dozijnen andere gesignaleerd. Maar, schreven wij, de Sowjet-Unie stond daar buiten: ‘daar hielden pers en radio zich strikt aan de directieven van het Kremlin en in hoeverre die de publieke opinie weerspiegelden, was onzeker.’ Ook in een democratie zijn de relaties tussen de organen der berichtgeving en de publieke opinie vaak van grote gecompliceerdheid. Lang niet alle mensen geloven alles wat pers en radio hun voorzetten. Omge- | |
[pagina 169]
| |
keerd mag men zich afvragen of de diepste verlangens en angsten die de volkeren bewegen, ooit een adequate uitdrukking vinden in het in de krant gedrukte of uit de luidspreker klinkende woord. Intussen bestaat in elke maatschappij die door relatieve geestelijke vrijheid gekenmerkt wordt, tussen publieke opinie en publieke berichtgeving een gezonde wisselwerking. In een totalitaire samenleving echter, waarin van boven af systematisch getracht wordt het ganse volk bepaalde visies op te dringen, zullen althans diegenen die zich, hoe ook, van die dwang bewust zijn, in beginsel en constant met twijfel, ja met wantrouwen tegenover de berichten en opinies staan die staats- en partijapparaat te slikken geven. Hun dodelijke gelijkvormigheid leidt reeds tot scepsis. Een andere bron van scepsis wordt gevormd door de abruptheid waarmee de autoriteiten de ‘generate lijn’ wijzigen die ook, ja bij uitstek in pers en radio doorgetrokken wordt. Maar hoe wijdverbreid die scepsis is en tot welke werkelijke opvattingen zij leidt, laat zich in een totalitaire samenleving niet afmeten of constateren. Voor allen die zich niet volstrekt met het heersend régime identificeren, geldt: zoveel harten, zoveel moordkuilen. Het zou niet vreemd zijn indien, toen Hitler aan de macht kwam, bij de Russen reeds een zekere beduchtheid voor Duitsland tout court aanwezig was. De traditionele aanvaller van Rusland kwam uit het Westen en de Duitser had in de eerste wereldoorlog een straf régime gevoerd in de delen van het Russische rijk die hij bezet had. De vrede van Brest-Litowsk was het dictaat geweest van een meedogenloos overweldiger. In de jaren twintig echter, had de Sowjet-Unie, met de Weimar-republiek in het geheim samenwerkend, minder Duitsland dan wel Engeland, symbool van het imperialisme dat de stervensphase van het kapitalisme heette, als de voornaamste tegenstander van socialisme en Sowjetstaat afgeschilderd. Kort na het aan de macht komen van Hitler werd een andere ‘generale lijn’ uitgestippeld, nieuwe injecties werden het volk toegediend. Meeren-meer werden Duitsland en Japan als de aartsvijanden van de Unie van Socialistische Sowjetrepublieken voorgesteld. Redevoeringen van vooraanstaande leiders, artikelen in de pers, films als ‘Alexander Newski’, waarin het vernietigen van een Duits invasieleger in de 13de eeuw uitgebeeld werd, dienden daartoe, en men tast wel niet mis wanneer men een zelfde functie zoekt achter bepaalde aspecten van de grote zuiveringsprocessen van de jaren '36 tot '38, waarbij een van de voorname thesen was, dat alle tegenstanders van het Stalinisme per se met het nationaal-socialistische Duitsland samenwerkten en daarbij voor geen misdaad of laaghartigheid terugschrokken. Van Zinowjew en Kamenew, die in Augustus 1936 samen met veertien anderen voor de Militaire Kamer van het Opperste Gerechtshof der Sowjet-Unie terecht stonden, werd beweerd en bewezen geacht dat zij na de geslaagde moord op Serge Kirow (1 December 1934) stappen ondernomen hadden teneinde Stalin, Worosjilow, Kaganowitsj, Zjdanow en | |
[pagina 170]
| |
andere hoge partijfunctionarissen te vermoorden. Een van de leden van het ‘trotzkistisch-zinowjewistisch terroristisch centrum’ had, zo heette het, met een groep Duitse Trotzkisten de moord op Stalin voorbereid. Daarbij had hij door bemiddeling van de directeur van de Slavische bibliotheek van het ministerie van buitenlandse zaken in Praag, ‘agent van de fascistische geheime politie’Ga naar voetnoot1, een valse pas gekregen van ‘een leidend functionaris der Gestapo’Ga naar voetnoot2. Een ander lid van het centrum had bekend, in Moscou moord op drachten ontvangen te hebben van een daar werkzaam Duits ingenieur en architect, Franz Weiz, ‘een vertegenwoordiger van Himmler’Ga naar voetnoot3. Vijf maanden later, in Januari '37, volgde het proces tegen een tweede groep Trotzkisten, bij wie zich de bekende publicist Karl Radek bevond. Radek bekende dat hij en de zijnen de Oekraïne aan Duitsland hadden willen afstaan. Een tweede beklaagde, Pjatakow, gaf toe dat de Trotzkisten bereid waren geweest, Duitse ondernemers grote concessies te verlenen en dat zij in geval van oorlog als saboteurs zouden optreden volgens plannen die bij een bespreking tussen Trotzki en ‘Hitlers plaatsvervanger Hess definitief uitgewerkt en aangenomen’ warenGa naar voetnoot4. Wederom vijf maanden later, in Juni 1937, werd bekend gemaakt dat de chef-staf van het Rode Leger, maarschalk Toechatsjewski, na een geheim proces samen met vier andere hoge militairen gefusilleerd was. Zij hadden spionnage en verraad gepleegd ten gunste van vreemde mogendheden. Ook van Duitsland? Het laatste grote proces viel in Maart 1938, juist in de week waarin de Anschluss van Oostenrijk voltrokken werd. Oude bolsjewiki als Boecharin, Rykow en Krestinski stonden samen met het hoofd van de geheime politie, Jagoda, voor de militaire rechtbank. Zij bekenden op hun beurt de afscheiding onder meer van de Oekraïne en Wit-Rusland bevorderd te hebben. Krestinski zei, al van 1921 af agent geweest te zijn van de Duitse geheime dienst, en van de Duitse generaal Seeckt 60.000 dollar per jaar opgestreken te hebben. Een ander beklaagde, Rosengolz, was in 1923 Duits spion geworden, een derde, Grinko, in 1932. Een vierde, Bessonow, had besprekingen gevoerd ‘met de naaste medewerker van Rosenberg in de Aussenpolitische Abteilung van de fascistische partij’, Daitz, en wist van de contacten af die Trotzki gelegd had ‘met | |
[pagina 171]
| |
Hess, Niedermeyer en Professor Haushofer’Ga naar voetnoot1. Een vijfde beklaagde, Tsjernow, naar eigen getuigenis Duits spion sinds 1928, had o.m. via Paul Scheffer, Moscous correspondent van het Berliner Tageblatt, sabotageopdrachten ontvangen. In zijn kwaliteit van volkscommissaris van landbouw had hij, die opdrachten uitvoerend, de bouw van graansilo's vertraagd, militaire voorraden met ‘parasieten en larven’ bedorven, de paardenteelt in het honderd laten lopen, verzuimd voor het vee in Oost-Siberië praeparaten tegen miltvuur gereed te maken, en de varkens in het district Leningrad ‘kunstmatig’ weten ‘aan te steken’ met de ‘rode loop’, in de districten Woronesj en Zwarte Zee met de pestGa naar voetnoot2. Ook over deze ‘beginselloze, ideeënloze bende moordenaars, spionnen, saboteurs en nietsnutten’, zoals de Openbare Aanklager Wisjinski het noemdeGa naar voetnoot3, werd het doodvonnis uitgesproken. Maakten al deze gruwelijke bijzonderheden indruk op de Russische massa's? Wij weten het niet. Ware het wèl zo, dan moesten deze massa's wel in verwarring gebracht worden door het pact dat Stalin in Augustus 1939 met de instigatoren van al dat onheil sloot en door de welwillendheid jegens het Derde Rijk die in de daarop volgende anderhalf jaar over het algemeen door de heersers van het Kremlin aan de dag gelegd werd - een welwillendheid die eerst in 1941 met enkele, in geijkte termen gestelde waarschuwingen aan het eigen volk afgewisseld werd. Hoeveel effect hadden ze? Misschien dachten die Russische massa's nauwelijks meer over de buitenwereld na; misschien was de tweede wereldoorlog, al waren er af en toe geruchten dat Duitsland zou aanvallen, in zijn eerste 22 maanden voor hen even weinig werkelijkheid als voor de Russische radio-zangeres die later, met een Engelsman getrouwd, als Tanya Matthews haar herinneringen ook aan de periode 1939-1941 neerschreef: ‘Als alle hard-werkende mensen in Rusland dacht ik nooit na over de oorlog die ergens heel, heel ver weg gevoerd werd; een oorlog tussen een kapitalistisch land dat Engeland heette, dat door intrigerende imperialisten bewoond werd, en het land dat ons jarenlang voor ogen had gestaan als een burcht van het fascisme, maar dat plotseling opgehouden had fascistisch te zijn en Duitsland geworden was, bewoond door het Duitse volk. Hoofdartikelen in de pers gaven ons de verzekering, dat wij in vrede konden voortwerken; wij zouden niet in het bloedbad ondergedompeld worden; het wijze, verstandige Pact met Berlijn was daar de waarborg voor.’Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 172]
| |
Voor geen bevolking kwam de Duitse aaaval misschien zo onverhoeds als voor die van de Sowjet-Unie. De Russische grensdetachementen wisten niet wat hun overkwam toen de Duitsers in de ochtendschemering van de 22ste Juni 1941 opdoken. De tactische verrassing was volkomen. De Russische legers die in de gebieden achter de grens opgesteld waren, werden temidden van een onpeilbare verwarring omsingeld, aangevallen, gesplitst, in de pan gehakt. Officieren en soldaten vochten veelal verbeten door en verschoten hun laatste kogel, maar er was wekenlang van eenheid in de Russische operaties geen sprake. Er was angst voor Duitse parachutisten. Men meende dat achter het front lichtsignalen gegeven werden. Verhalen vlogen rond dat Duitsers of Duitse agenten in Russisch uniform of als boeren, ja als vrouwen verkleed, tientallen kilometers voor de troepen uit opereerden, Russische verbindingslijnen verbraken, punten die voor de Duitse opmars van belang waren, bezetten, in radio-contact stonden met de vijand. Ook in het door ettelijke verdedigingsgordels omgeven Moscou was men spoedig bevreesd voor Duitse parachutisten. Veertien dagen na het uitbreken van de oorlog hoorde Alexander Werth, toenmaals Moscous correspondent van de Londense Sunday Times en van de BBC, dat drie Engelse onder-officieren die als instructeurs in de Russische hoofdstad gearriveerd waren, tijdens hun rit van het vliegveld in een open vrachtauto grote moeilijkheden ondervonden hadden: ‘Op een straathoek waren ze tegengehouden door de politie en, in de war gebracht door de vreemde Engelse uniformen, had zich een menigte verzameld, en iemand zei ‘parachutisten’ en de menigte werd kwaad en luidruchtig en de drie onderofficieren werden naar een politiebureau overgebracht. Tenslotte had iemand van de Ambassade moeten komen om ze te redden.’Ga naar voetnoot2Werth zelf werd daags na dit incident gearresteerd omdat iemand hem een vreemde taal had horen spreken. Tijdens een avondwandeling op 12 Juli werd hij, toen de Duitser nog 500 kilometer van Moscou verwijderd was, ‘om de twee of drie minuten’ door wachtposten aangehouden die zijn dokumenty wilden zienGa naar voetnoot3. Het kan wel niet anders of de gigantische terugtocht die de Russische legers in ruim vijf maanden tijd onder bloedige verliezen van de grens deed wijken tot voor de poorten van Leningrad, Moscou en Rostow, werd begeleid door nevenverschijnselen als onzekerheid, nerveusiteit en locale paniek, waarbij geruchten de macht van de vijand, zijn voorsprong en vindingrijkheid aandikten. Moscou was medio October 1941 aan zulk een paniek ten prooi; ieder ogenblik verwachtte men er de intocht der Duitsers. Tal van prominenten vluchtten hals over kop Oostwaarts. Stalin bleef en gaf order alle paniekzaaiers zonder pardon neer te | |
[pagina 173]
| |
schieten. Een Russisch officier die in die dagen van verwarring in de hoofdstad aanwezig was, was er van overtuigd dat de chaos aangewakkerd werd door ‘Duitse agenten die zich onder de menigte gemengd hebben.’Ga naar voetnoot1 Vijfde Colonne! Betrouwbaar documentatiemateriaal om dit alles in den brede te schetsen, ontbfeekt.
٭
Toen Hitler de Sowjet-Unie aanviel, woonden in Europees Rusland, ten dele in aaneengesloten gebieden, nog vele honderdduizenden personen van Duitse oorsprong die van geslacht op geslacht hun Duitse taal in stand gehouden hadden - laat ons hen wederom Volksduitsers noemen. Hun voorvaderen waren grotendeels in de tweede helft van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw op uitnodiging van de Romanows naar Rusland getrokken, waar hun land en een geprivilegeerde positie in het uitzicht gesteld waren. Zij vestigden zich in Wolhynië (West-Rusland), in de Oekraïne, aan de Zwarte Zee, in het Kaukasusgebied en aan de benedenloop van de Wolga. Velen hunner werden rijke hereboeren. Andere Duitsers vonden in de vrije beroepen en als handwerkslieden een bestaan in de Russische steden. Weer anderen woonden sinds generaties in de Baltische provincies. Op de lotgevallen van deze groepen zullen wij in ander verband dieper ingaan. Hier verdient het feit vermelding dat de Russische regering van 1933 af tegen vele van de resterende Volksduitsers op het platteland - in de steden was slechts een kleine rest over - schierpe veiligheidsmaatregelen getroffen had. Zij werden niet vertrouwd, en Stalin was er de man niet naar, enig risico te aanvaarden. Kort na 1933 waren zendelingen van de Duitse Evangelische Kerk Rusland uitgezet. Beweerd werd, dat hun religieuze tractaatjes Nazi-propaganda bevatten; beweerd werd ook, dat acteurs in de reizende theaters die rondtrokken bij de Volksduitsers aan de Wolga - waar een aparte Duitse Socialistische Sowjet-republiek bestond - in werkelijkheid spionnen waren. Stalin liet de bevolking van deze republiek voorhands met rust. Uit het Kaukasusgebied vonden daarentegen deportaties plaats en uit de meer Westelijk gelegen delen van de Sowjet-Unie werden in de jaren '35 tot '38 zelfs grote aantallen Volksduitsers naar Noord-Rusland en Siberië overgebracht. De Duitse kolonies die minder dan honderd kllometer van de Russische Westgrens lagen, werden vrijwel geheel ontvolkt. Uit die kolonies vluchtten, alsdus een Duits bericht uit 1941Ga naar voetnoot2, vele Volksduitsers | |
[pagina 174]
| |
Uit Otto Boelitz: Das Grenz- und Auslanddeutschtum
2, p. 135
Duitse kolonisatiegebieden in de Sowjet-Unie omstreeks 1930 naar de Oekraïnse steden waar zij onderdoken. In de periode '37-3?, werden in die Oekraïne en in het Zwarte-Zee-gebied veel weerbare mannen uit de Volksduitse kolonies eveneens naar het Oosten op transport gesteld. Allen die hun godsdienst trouw bleven, werden verbannen, ‘maar ook zij die op de een-of-andere wijze met Duitsland in verbinding gestaan hadden. Een Hitlerbiljet, een Duitse krant, ja een oorkonde uit de kolonisatietijd van 1814 die bij huiszoeking ontdekt werd, was voldoende voor de verbanning.’Ga naar voetnoot1 ‘Gebleken was’, meldde later een Russische bron, ‘dat talrijke Duitsers die ten tijde van de burgeroorlog uit Rusland gevlucht waren, onder voorwendsel zich bij hun families in Rusland te voegen, voor spionnagewerk het land weer binnenkwamen.’Ga naar voetnoot2 In de herfst van '39 en de zomer van '40 stemde Moscou er in toe dat de in de Baltische randstaten en Wolhynië overgebleven Volksduitsers naar het door Duitsland bezette gedeelte van Polen trokken. De Volksduitsers in de andere gebieden wachtte in 1941 na het uitbreken van de oorlog een hard lot. In de Oekraïne werd bevel gegeven, alle resterende Volksduitse mannen van zestien tot zestig jaar naar het Oosten af te voeren. | |
[pagina 175]
| |
Bewesten de Dnjepr wisten velen zich te verstoppen of onderweg te ontsnappen, beoosten de rivier waren de deportaties vrij algemeen. Hetzelfde gold voor de Duitse kolonies op en bij de Krim en verder Oostelijk langs de kust van de Zwarte Zee. Ook uit de streek benoorden de Kaukasus vonden deportaties plaats. Bij elkaar hadden in al deze gebieden in 1926 bijna 600.000 Volksduitsers gewoond. Van hen troffen de Duitse legers niet meet dan omstreeks 250.000 aan.Ga naar voetnoot1 De overigen waren verdwenen. Op de Krim bevond zich ‘geen enkele Duitser meer.’Ga naar voetnoot2 Betreffende de grote groep Volksduitsers in de Wolga-republiek die omstreeks 400.000 zielen telde, werd op 28 Augustus 1941, ruim twee maanden na het begin van Hitlers invasie, op het Kremlin een decreet ondertekend dat op 8 September in alle kranten te lezen stond: ‘Volgens betrouwbare inlichtingen, door de militaire autoriteiten ontvangen, bevinden zich duizenden en tienduizenden saboteurs en spionnen temidden van de Duitse bevolking van het Wolgagebied, die bereid zijn op een teken uit Duitsland explosies in die gebieden te veroorzaken. De aanwezigheid van zulk een groot aantal saboteurs en spionnen is nimmer door de Duitsers die de Wolgadistricten bewonen, aan de Sowjet-autoriteiten gemeld. De Duitse bevolking van de Wolgagebieden dekt derhalve vijanden van het Sowjet-volk en. van de Sowjet-staat. Indien op bevel van Duitsland in de Wolga-Duitse republiek of naburige gebieden door Duitse saboteurs en spionnen sabotagedaden ondernomen werden en bloed. vergoten werd, zou de Sowjet-regering onder het standrecht gedwongen zijn, represailles tegea de gehele Duitse bevolking te nemen. Teneinde zo onwenselijke gebeurtenissen te voorkomen en ernstig bloedvergieten te vermijden, heeft het Praesidium van de Opperste Raad van de USSR het nodig geoordeeld, de gehele Duitse bevolking van de Wolgagebieden te verplaatsen, op voorwaarde dat de verplaatste personen land toegewezen krijgen en staatshulp ontvangen teneinde zich in nieuwe gebieden te vestigen. De verplaatste Duitsers zullen land krijgen in de districten Novo-Sibirsk en Omsk, in het Altay-gebied, in de republiek Kazakstan en in naburige gebieden die rijk zijn aan land. In verband hiermee wordt aan de Nationale Verdedigingsraad opgedragen, zo spoedig mogelijk alle Wolga-Duitsers te verplaatsen die in nieuwe gebieden landerijen zullen ontvangen.’Toen dit decreet gepubliceerd werd, was met de deportaties reeds een aanvang gemaakt. Werth nam aan dat het ‘een aardig ruwe aangelegenheid’ zou zijn.Ga naar voetnoot3 Maurice Edelman zag ze trekken: ‘een droeve stoet vluchtelingen vulde de wegen die naar de spoorwegstations van het Midden-Wolga-gebied leidden, vierhonderdduizend waren het, bedde- | |
[pagina 176]
| |
goed torsend, vee meevoerend, de vrouwen in tranen, allen met de verbittering op het gelaat van hen die van huis en hof verdreven zijn.’Ga naar voetnoot1 Hoe deze groep die in haar midden, naar het Kremlin bericht had, ‘duizenden en tienduizenden saboteurs en spionnen’ telde, in het zich in dodelijke worsteling bevindend land onderweg behandeld werd; hoe zij, tegen de stroom van Westwaarts vloeiende militaire transporten in, de Oeral passeerde om bij het naderen van de vroege winter in onherbergzame gebieden uitgeladen te worden; hoe deze vierhonderdduizend mannen, vrouwen en kinderen, of althans zoveel als nog in leven waren, in die gebieden in jaren van druk en ontbering een nieuw bestaan opbouwden of, wellicht, vergeten en veronachtzaamd langzaam te gronde gingen - wij weten het niet. Er is taal noch teken. Werth, vurig meelevend met de heldhaftig strijdende Russen, kon, op 9 September '41 in zijn dagboek sdirijvend, voor het lot dezer Wolga-Duitsers geen woord van mededogen vinden. Zijn opvatting-en ze werd in een groot deel van de Westelijke wereld beaamd - was dat men die deportatie zien moest als ‘een realistische benadering van het probleem van een Duitse minderheid; probleem waarvan het wezen slechts te duidelijk aan de dag getreden is in het Sudetengebied en elders.’Ga naar voetnoot2 En zo werd - bevreemdend was het niet; eerder begrijpelijk, ja noodzakelijk - de scherpste maatregel die waar ter wereld ook in de tweede wereldoorlog tegen enige Duitse ‘Vijfde Colonne’ genomen is, in onmiddellijk verband gebracht met het verraad van de Sudetenduitser Konrad Henlein dat, zo zag men het, een aanvang genomen had in 1933 toen Hitler kanselier geworden was van het Rijk dat duizend jaar moest duren. |
|