De Duitse Vijfde Colonne in de Tweede Wereldoorlog
(1953)–L. de Jong– Auteursrecht onbekend
[pagina 108]
| |
Hoofdstuk IV
| |
[pagina 109]
| |
rond te strooien’Ga naar voetnoot1. Men was op zijn hoede voor 's vijands handlangers - ‘la cinquième colonne’, zoals de Walen, ‘de vijfde kolom’, zoals de Vlamingen ze noemden. Denk aan Noorwegen! Kijk naar Nederland! Doch ook in België roerden zij zich. Iedere nieuwsuitzending, iedere dagbladeditie maakte er gewag van. Al op 10 Mei riep de minister van defensie de bevolking per radio op, onmiddellijk aan militaire autoriteiten, gendarmerie of politie de aanwezigheid te melden van ‘verdachte personen’ in de nabijheid van militaire werken of van strategisch belangrijke punten. Alle autoradio's moesten gedemonteerd worden: waren er, vroeg men zich af, vijandelijke agenten, die aldus instructies opgevangen hadden? Op de derde oorlogsdag gaven nieuwe regeringswaarschuwingen aanleiding tot nieuw alarm. De Veiligheidsdienst maakte bekend dat Duitse parachutisten, als burger verkleed, voorzien van kleine radiozendertjes ‘op verschillende plaatsen van het grondgebied’ gedaald waren met het doel, geruchten te verspreiden en sabotagedaden te plegen. Een dag later werd officieel bericht, dat vijandelijke agenten ‘gekleed in lichtbruine uniform met knopen met het hakenkruis er op en insignes met de letters D.A.P.’ herhaaldelijk de politie aangevallen hadden. De Veiligheidsdienst verzocht voorts, alle reclameaffiches van de ‘Pascha’-cichorei, die op telegraafpalen en elders aangeplakt waren, te verwijderen; ‘aan de achterkant van dit affiche heeft men’, werd er ter verklaring bijgevoegd, ‘tekeningen aangetroffen die aan de vijand waardevolle inlichtingen kunnen verschaffen over verkeersverbindingen etc.’ Alles hadden die Duitsers voorbereid! Geen détail hadden ze verwaarloosd! Hoe lang tevoren hadden ze in vredestijd die onnozele affiches al aangeplakt, die men nu verwoed van palen en muren moest krabben opdat de parachutist die straks zou komen opdagen, niet zou weten, waar het dichtstbijzijnde kwetsbare viaduct lag! Maar hoe kon men die parachutisten herkennen? Ze vermomden zich, maakte de regering op 13 Mei bekend, ‘als arbeiders, priesters of Belgische soldaten’; ook vrouwen werden door de vijand voor spionnage en sabotage gebruikt... Vooral de hoofdstad Brussel was die eerste dagen een bijenkorf van angsten en geruchten; het verhaal deed de ronde dat in twee bioscopen waar een Duitse firma nieuwe projectietoestellen aangebracht had, geheime zenders in de muren gevonden waren; dat Vijfde Colonnisten seinen gaven aan de Luftwaffe; één agent had ‘uit een studio tekens gegeven aan de vliegtuigen door raamgordijnen heen-en-weer te bewegen’Ga naar voetnoot2. Ja, Duitse vluchtelingen waren ontmaskerd als handlangers van Hitler! Op Dinsdag 14 Mei was er in Brussel zulk een opwinding over Duitse parachutisten die gedaald zouden zijn - en van wie minstens één ‘gelyncht’ | |
[pagina 110]
| |
heette door het furieuze publiek - dat minister-president Pierlot op de 15de voor de radio tegensprak dat enige parachutist voet aan de grond had gezet in de hoofdstad. Hoe was, toen Pierlot sprak, de stemming al gewijzigd vergeleken met de 10de Mei waarop men de bondgenootschappelijke legers begroet had als welkome verdedigers van het nationaal territoir! Op één dag uitbundigheid waren dagen van zorg gevolgd. Berichten van overwinningen bleven uit. Het werd, integendeel, bekend dat de Duitsers zich ten Noordwesten van Luik meester hadden kunnen aken van drie vitale bruggen over het Albertkanaal. Hoe was dat mogelijk? En ze werden door de forten van Luik bestreken! Zwegen die? Het leek wel hekserij. Had Hitler nieuwe wapens gebruikt, gassen of dodende stralen? Of was hier verraad in het spel? Men wist het niet. Men wist wèl dat ondanks het optimisme waarvan de autoriteiten bleven gewagen - ‘onze positie wordt van uur tot uur beter’, zei Koning Leopold op de 13de - de eigen troepen voortdurend teruggedrongen werden. Al op de 12de zag de Franse historicus Marc Bloch bij Charleroi Belgische deserteurs langs de wegGa naar voetnoot1; diezelfde avond hoorde een Engels oorlogscorrespondent in Brussel een soldaat op een deur bonzen en ‘ik ben het, moeder!’ roepen; ‘hij was van het front teruggekeerd waar het hem niet bijzonder bevallen was’Ga naar voetnoot2. Ze waren misschien maar weinig in aantal, die deserteurs, maar elk hunner wist te verhalen van de gigantische overmacht waarmee de Duitsers naderden. De eerste stromen vluchtelingen uit de Ardennen, uit het Luikse en uit de Kempen waren al even spraakzaam. In Zuid-Oost-België versperden ze al op de 10de de wegen naar de Franse grens, Het personeel van spoorwegen en posterijen was gelast, te wijken vóór de vijand kwam, maar tien-straks honderdduizenden burgers trokken op eigen initiatief weg. Alles beter dan weer onder de Boche! Wie een auto bezat, reed naar Frankrijk: de verkoop van benzine was niet gerantsoeneerd. Het Engelse opperbevel had voor de vluchtelingen bepaalde wegen gereserveerd, maar de vloed die op kwam zetten, was niet te kanaliseren. Minstens anderhalf millioen vluchtelingen trok naar het Westen des lands, vertrouwend van daaruit desnoods Frankrijk te kunnen bereiken - wanhopige, opgewonden, ontwortelde mensen, elkaar nerveus vertellend wat men aan barbaarsheden van Duitser en Vijfde Colonnist ervaren of vernomen had. O schrik, toen bleek dat de ontsnappingsweg versperd was! Vijf dagen lang hielden de Fransen de grens met Vlaanderen dicht. Toen zij openging was het al haast te laat. Duitse tankdivisies van welker operaties in | |
[pagina 111]
| |
België niemand vernomen had, bleken opeens het Kanaal te naderen. Van de monding van de Somme trokken zij onverbiddelijk Noordwaarts, en in de laatste tien dagen van Mei vormden in het Westen des lands burgers, vluchtelingen en dodelijk-vermoeide Belgische, Franse en Engelse soldaten een immense draaikolk die zich, door de Duitsers voortgestuwd, inkrimpend verplaatste naar de kust, naar de enige haven, Duinkerken. De wisseling van het oorlogsverloop was bij uitstek ondergaan door de troepen die België te hulp gesneld waren: vol vertrouwen voorwaarts gerukt, hadden zij de eerste dagen al moeite gehad, de sterke Duitse aanvallen op te vangen; een week na het begin van de strijd werden in het Zuiden hun verbindingslijnen en toevoerwegen afgesneden door een tankoffensief dat niemand voorzien had; toen restte niets dan een moeizame terugtocht, verbeten vechtend tegen een vijand die alle troeven in handen had. Fransen en Engelsen voelden zich in een vreemd land; in Vlaanderen verstonden ze de bevolking niet; veel Franse detachementen hadden niet eens behoorlijke kaarten. Het kwam voor, dat bataljons elkaar tegenkwamen die in tegengestelde richting marcheerden. Een organisatie om in België personen die van Vijfde-Colonne-daden verdacht werden, aan de tand te voelen, hadden de Fransen niet. Er was maar één oplossing: met spionnen en saboteurs korte metten maken. Ze werden, zei men, door de Duitsers per parachute neergelaten en er deden ook verhalen de ronde dat agenten, als vluchtelingen verkleed, door de linies getrokken waren. Vluchtelingen waren er bij honderdduizenden; dat probleem was onoplosbaar. Nieuws van de buitenwereld vernamen de vreemde troepen òf niet òf het verhaalde van Vijfde-Colonne-daden, elders bedreven: verraders die op de eigen troep schoten, agenten in soutane en uniform, Belgisch spoorwegpersoneel dat zich opeens als Vijfde Colonnist ontpopt had en opzettelijk het militaire vervoer belemmerde of in het honderd liet lopen. Op 19 Mei wierp René Balbaud, Frans militair, zich bij Duinkerken op de grond. Er werd geschoten ‘uit het venster van een boerderij. Onze mannen zijn er al op afgestormd om de deur in te rammen. Parachutisten? Vijfde Colonne?... Men weet het niet. Er zal wel weer niets gevonden worden!’Ga naar voetnoot1 Een dag later hoorde hij het schieten van automatische wapenen om zich heen. ‘Men weet niet wat het is, maar de gedachte laat ons niet los dat het parachutisten zijn. Het schijnt ook wel of alle telefoonverbindingen gesaboteerd worden.’Ga naar voetnoot2 Twee dagen later werd een jongen van achttien jaar, ‘op heterdaad op spionnage betrapt’, gefusilleerd; ‘het is het omkijken niet waard.’Ga naar voetnoot3 ‘Er werd schrikbarend gespionneerd’, schreef een ander Frans militair: niet zodra werden de eigen batterijen verplaatst of binnen een half | |
[pagina 112]
| |
uur hadden de Duitse artillerie en bommenwerpers ze weer ontdekt. Aan lichtsignalen geen gebrek! ‘In ons hospitaal in Duinkerken liet apotheker Charbonnier vijf personen doodschieten, één een beeldschoon jong meisje; met lichtsignalen en gordijnen van verschillende kleur hadden ze Duitse vliegtuigen tekens gegeven, waardoor de nabijgelegen chemische fabriek in vlammen was opgegaan... Elders hadden twee individuen zich achter het valluik van een zolder verschanst; ze moesten door het kleine raampje in het dak doodgeschoten worden. Overal kon men een groot aantal laag-bij-de-grondse creaturen zien, zonder papieren, ongeschoren, landlopers die deden alsof ze idioot waren...’Ga naar voetnoot1 In datzelfde Duinkerken was, zo wist later de nauwgezette Franse militair-historicus Jacques Mordal te vertellen, een onschuldig matroos ‘bijna doodgeslagen’ omdat hij zich met een zaklantaarn op een van de bovenverdiepingen van de marinekazerne bevond. Hij was onschuldig geweest. ‘Men vertelde elkaar daarentegen met vreugde de geschiedenis van de Duitser die zich als priester vermomd had, maar wien zijn onvermogen, het Credo op te zeggen, fataal geworden was’Ga naar voetnoot2. Die was door de mand gevallen! Ook de Engelse troepen waren van het bestaan van een alom-aanwezige Vijfde Colonne overtuigd geraakt. Oorlogscorrespondent J.L. Hodson raakte op weg naar Brussel op 12 Mei ia gesprek met een Engels korporaal, die ‘niets wilde antwoorden voor hij mijn identiteitsbewijs gezien had’. Terwijl hij stond te praten, kwamen een jonge man en een meisje bezweet aanfietsen: in een dichtbijgelegen bos hadden ze een vreemde man zich zien verbergen, een ‘kleine man met rode ogen’; ze hadden hem nooit eerder gezien en ‘waren er zeker van, dat hij een spion was’. Trouwens, in de buurt waren twee parachutisten met machinegeweren neergekomen, de een verkleed als Belgisch politie-agent, de ander als gewoon burgerGa naar voetnoot3. Een dag later ontmoette Hodson in Brussel een adellijke dame die hem met angstig gezicht vertelde dat de Duitsers explosieve horloges en vulpotloden afwierpen; door één Duitse bom was ‘binnen een straal van 150 meter’ geen huis blijven staanGa naar voetnoot4. Op 14 Mei vernam hij van een Schots soldaat dat deze de dag tevoren parachutisten gevangen had genomen die Belgische uniformen droegen. ‘Vier in burgerkleding kwamen in het centrum van Brussel neer’, tekende de Engelsman nog aan, ‘één kwam op een dak terecht en brak zijn been. Eén is nog op vrije voeten.’Ga naar voetnoot5 In Leuven waren, zo hoorde hij iets later, Belgische Vijfde Colonnisten bij honderden gearresteerd; ‘één man die onder zware verdenking stond, verbrandde de Belgische vlag op de markt, luidkeels verzekerend dat hij niet kon dulden dat het dundoek in Duitse handen viel. Was de rook als teken bedoeld? Niemand wist het.’Ga naar voetnoot6 De Royal Ulster Rifles vertrouwden Hodson toe dat Duitse | |
[pagina 113]
| |
spionnen in Engels uniform Engelse hoofdkwartieren bezocht hadden, en ‘in een pasgeploegd veld was een pijl gevonden van het type dat de vijand gebruikte om er hoofdkwartieren mee aan te geven - een lange pijl, in de grond vastgemaakt, met drie gramofoonplaten aan de achterkant’Ga naar voetnoot1. Op 21 Mei bevond Hodson zich in Boulogne: ‘Vanavond, toen het bombardement begon, stond ik een poosje voor mijn slaapkamerraam over de haven te kijken. Men kon twee of drie stationnaire lichten zien als kleine vaste sterren. Het zouden wel eens, dachten we, tekens kunnen zijn waarmee voor de vijand het gebied aangegeven wordt, dat gebombardeerd moet worden, en we schreeuwden de militaire politie toe, dat ze er eens op moesten letten. (Vandaag hoorden we dat er hakenkruisen op straat gekalkt waren). Deze oorlog schijnt doordrenkt te zijn met verraad.’Ga naar voetnoot2‘Doordrenkt met verraad’ - zo dachten de troepen er ook over. Het gebeurde meermalen dat hoofdofficieren gearresteerd werden, omdat men hun identiteit wilde verifiëren, en ‘iedere burger die er vreemd uitzag, werd er terstond van verdacht, een vijandelijk agent te zijn’. Dat was natuurlijk overdreven, schreef de historicus van de befaamde Grenadier Guards, ‘maar er was één echt geval’: ‘Op twee avonden achtereen rende een man door het gebied van het bataljon ‘gas! gas!’ roepend, en bij beide gelegenheden moesten de Guardsmen hun gasmaskers opzetten tot vast stond dat er vals alarm gegeven was. Toen men later na een gevecht tussen vliegmachines een echte parachuut naar de aarde zag dalen, konden de mannen zich niet meer inhouden. Met iedere Bren-gun werd er vuur op geopend en pas nadat de parachuut de grond bereikt had, ontdekte men dat er een piloot uit een Engelse Hurricane aan hing, die door geen enkele kogel getroffen was, maar bij de landing zijn enkel had gebroken en in een uitzonderlijk slecht humeur was.’Ga naar voetnoot3Zo, met Britse humor, kon een Engels geschiedschrijver er later van gewagen dat men een weerloos landsman voor parachutist had aangezien. In die hete, bestofte weken van Mei '40 was echter aan militairen en burgers het lachen vergaan. De Boche omknelde België in dodelijke greep; desperaat poogden de natie en haar bondgenoten zich lucht te verschaffen. Belgen, Britten en Fransen beten heldhaftig van zich af - voet voor voet wijkend naar de duinkust. Evenals de Nederlanders hadden zij het gevoel, dat ze de Duitse infanterie alléén misschien hadden kunnen stuiten; tegen de superieure combinatie van tanks en duikbommenwerpers, parachutisten en verraders was men machteloos - die eerste twee kon men nog zien; die laatste twee vormden een gevaar dat men meestal pas ontdekte als het te laat was. ٭ | |
[pagina 114]
| |
Het sprak vanzelf dat ook in België scherpe maatregelen genomen werden tegen allen die ervan verdacht werden tot de Vijfde Colonne te behoren: Rijksduitsers en leden van het Vlaams Nationaal Verbond en de Rex-beweging in de eerste plaats. Het was de justitie bekend, dat het Vlaams Nationaal Verbond uit Duitsland financiële steun ontving; de militairen maakten zich zorgen over de défaitistische propaganda van de VNV-ers onder de gemobiliseerden. Rex was anti-democratisch en had voortdurend tegen de Franse en Engelse bondgenoten geageerd. De Rijksduitsers vertrouwde men per se niet; enkele functionarissen van hun Landesgruppe werden in de eerste oorlogsdagen van '39 op spionnage betrapt. Ook in het Duits-sprekende Eupen-Malmédy bevonden zich elementen die men scheef aankeek. De gemobiliseerden uit die streek werden veiligheidshalve niet gewapend doch tot eenheden samengevat die men graafwerk Het verrichten. Het wantrouwen bleef. Op 4 Mei '40 deed in Brussel het gerucht de ronde dat bij Eupen honderden Duitse uniformen gevonden waren, in melkbussen verborgen. Het werd door de regering ongegrond verklaard. Dezelfde regering had echter reeds, dat was geen geheim, in verschillende delen des lands interneringskampen opgericht waar men, brak de oorlog uit, de Vijfde Colonne zou opbergen. Medio April '40 werden bijna duizend 'ongewenste vreemdelingen' naar die kampen overgebracht. Al in de ochtend van 10 Mei vonden de eerste arrestaties plaats. Er waren lijsten aangelegd van Rijksduitsers en van leden van VNV en Rex, die men achter slot en grendel wilde bergen. De waarde der lijsten was ongelijk: in sommige gemeenten had de politie zich moeite gegeven, de voormannen op te sporen - in andere had men slechts namen en adressen van de abonné's van Volk en Staat, het VNV-weekblad, genoteerd; weer elders was niets voorbereid. De leider van de Rexisten, Léon Degrelle, werd op de 10de in hechtenis genomen; hetzelfde geschiedde met de voornaamste leiders van het Vlaams Nationaal Verbond, van wie echter Staf de Clercq op 12 Mei om onnaspeurlijke redenen vrijgelaten werd. Heel wat vooraanstaande communisten werden eveneens opgepakt, onder wie vijf leden van de Kamerfractie. Al deze vroege arrestaties hadden een relatief ordelijk verloop. Na enkele dagen echter kwam, in hoofdzaak op aanwijzingen van de verontruste bevolking, een enorme golf van nieuwe arrestaties opzetten zodat vele gevangenissen in een minimum van tijd propvol raakten. Militairen die wegens lichte vergrijpen opgesloten zaten, werden naar hun eenheden gezonden en andere gevangenen stuurde men huiswaarts - alles om maar ruimte vrij te krijgen. Tegelijk werd besloten, de gevaarlijkste elementen naar Frankrijk te evacueren. De transporter die geformeerd werden, droegen een vreemd-gemengd karakter. Zo vertrok uit Brussel een trein met ruim elfhonderd gearresteerden, ‘ongeveer alle Brusselse Rijksduitsers, doch ook veel Joden’; uit Wallonië bevonden er zich ‘rexisten, kommunisten, verdachten uit Eupen en de | |
[pagina 115]
| |
andere Duitse gebieden, cafébazen, politie-agenten’ bijGa naar voetnoot1. Dan was er voorts ‘een Perzisch student, die als verdachte van de Universiteit was weggehaald’Ga naar voetnoot2; een Zuid-Slavisch ingenieur, die in Antwerpen verdenking opgewekt had doordat hij 's avonds met een lift herhaaldelijk in een flatgebouw op-en-neer was gegaan - om van de gevaarlijke bovenverdieping te verhuizen, had hij beweerd, doch de bevolking had geloofd dat hij de Duitsers lichtsignalen gafGa naar voetnoot3; ook priesters waren opgepakt - in beginsel werden immers ‘alle geestelijken ervan verdacht, vermomde valschermspringers te zijn’Ga naar voetnoot4. In Brugge werden op 15 Mei drie autobussen gevuld met acht-en-zeventig andere, twee-aan-twee geketende gearresteerden: ‘Duitsers, Nederlanders en Vlamingen...; dan Joden, Polen, Tsjechen, Russen, Canadezen, Italianen, een Deen, een Zwitser, ja zelfs Fransen’Ga naar voetnoot5. Léon Degrelle en de leider van een andere fascistische groepering, de Dietse Nationaal-Solidaristen, Joris van Severen, zaten in de voorste bus. Degrelle werd in Duinkerken door de menigte herkend: ‘Ik hoorde ze, toen een eskader Messerschmitts over onze bussen heenvloog, tussen twee teugen aan de cigaret roepen: ‘Ze werpen heus niets af, maak je maar niet ongerust! Ze weten best dat hij hier is!’ Tweemaal kwamen de Duitse toestellen weer over ons heenvliegen, met sirenegeloei ontvangen. Ze schoten nog geen kogel af. ‘Alsjeblieft! Zie je well Ze volgen hem overal! Fraaie schurk, die Degrelle!’’Ga naar voetnoot6Degrelle werd uit de autobus gesleept en aan de Fransen overgeleverd. In de gevangenis in Rijssel waar hij vervolgens arriveerde, trof hij bijna uitsluitend Joodse vluchtelingen uit Duitsland aan, bij de Frans-Duitse grens gearresteerd, in hoofdzaak omdat men hen Duits had horen spreken. Met achttien andere gevangenissen zou Degrelle nog kennis maken voor hij met een kaakfractuur en tien gebroken tanden eind Juni diep in Frankrijk door de Duitsers bevrijd werd. De resterende zeven-en-zeventig personen van het transport waaruit Degrelle in Duinkerken verwijderd was, werden eerst naar de gevangenis in Béthune overgebracht, daarna naar die van Abbeville. ‘Men kon er niemand meer ontvangen. De cellen barstten van de Vijfde Colonne.’Ga naar voetnoot7 De bevolking was in paniek, de militairen hadden het hoofd verloren - ieder ogenblik konden de silhouetten van de Duitse tanks opdoemen over de heuvelkim in het Oosten, Twee-en-twintig der gearresteerden werden ter plaatse bij de muziektent zonder vorm van proces gefusilleerd. Een Frans luitenant liet de vijf-en-vijftig overlevenden in rijen van vier door de gebombardeerde stad marcheren. ‘Dat hebt gij gedaan’, zei hij, wijzend op | |
[pagina 116]
| |
de verse puinhopen. De vijf-en-vijftig werden naar Rouaan en Caen overgebracht. In Doornik kwamen twee convooien van verdachte personen samen: tweeduizend uit Antwerpen, enkele honderden uit Gent en omgeving. Alle verdachten die men bijeen had, ten getale van bijna driedulzend, werden op de 14de - dag waarop zich het bericht verspreidde van de noodlottige doorbraak bij het Albertkanaal - door de stad gevoerd; kreten weerklonken: ‘Schiet ze dood! Ruk ze de darmen uit! Waarvoor hebben jullie je bajonetten! Schurken! Schoften! Waar is jullie Führer Moffenzwijnen! Varkens! Crapuul! Laat ze verhongeren!’ ‘Vrouwen kwamen vlak bij de gevangenen om ze in hun open gelaat te kunnen aangrijnzen en dan te bespuwen. Mannen zwaaiden hun open mes. Kinderen maakten het teken van ‘kop-af’.’Ga naar voetnoot1 Men kookte van woede. Aan een Nederlands gevangenis-directeur die op 18 Mei met een eigen transport in Béthune aankwam, werden ‘met een triomfantelijk gezicht’ ‘twee kerels’ getoond, ‘die men van de enkels tot de hals met kabeltouwen had omwonden, en menzei: ‘Zij worden doodgeschoten, dat zijn twee landgenoten van u’’.Ga naar voetnoot2 Hoeveel in België gearresteerde, van Vijfde-Colonne-daden verdachte personen in totaal het leven verloren, is niet bij benadering te zeggen. Er hebben behalve in Abbeville ook elders fusilleringen plaats gevonden. Later werd beweerd dat van de tweeduizend Rijksduitsers die naar Frankrijk weggevoerd waren - bij hen bevonden zich vier ambtenaren van de Duitse ambassade in Brussel - een-en-twintig mannen ‘vermoord werden of stierven door de ondervonden mishandelingen’.Ga naar voetnoot3 Over het algemeen werd meer gescholden en mishandeld dan gefusilleerd en doodgeslagen. In de meeste plaatsen konden politie en justitie de gevangenen beschermen tegen het opgewonden publiek. Een groot deel dier gevangenen werd overigens - wij vermeldden reeds het transport uit Brussel - naar het Zuiden afgevoerd. Voor hen begon toen eerst recht de lijdensweg, want met grote letters stonden de woorden ‘Vijfde Colonne’, ‘spionnen’ en ‘parachutisten’ op de wanden van de afgegrendelde veewagons geschreven, die onder de strakblauwe lucht Frankrijk binnenreden.
٭
Ruim twee maanden vroeger, op 7 Maart 1940, was de Amerikaanse Under-Secretary of State, Sumner Welles, bij zijn tocht langs de voornaamste Europese hoofdsteden in Parijs gearriveerd. Hij trof er een gedeprimeerde gemeenschap aan. ‘In de huizen was de norse apathie die op degezichten | |
[pagina 117]
| |
in de bijna verlaten straten te lezen stond, haast tastbaar. Er hing een sfeer van algemeen afwachten, van de een of andere vreselijke ramp die op handen was. Met uitzondering van enkele regeringsdepartementen kreeg ik van de ontelbate personen met wie ik sprak, slechts in heel zeldzame gevallen de indruk van hoop en energie of zelfs, tragisch genoeg, van de wil, moedig te zijn.’Ga naar voetnoot1 Het was een vermoeid, door sociale en politieke tegenstellingen verzwakt en uitgehold Frankrijk dat op 3 September '39 Duitsland de oorlog verklaard had. De meerderheid des volks zag wel in dat men Hitler niet zijn gang kon laten gaan en dat de oorlog - Mourir pour Danzig? - niet om Danzig ging. Maar hoe hem te winnen? Het scheen of zelfs de energie ontbrak om bruikbare plannen te bedenken en uit te werken. Een tweede aderlating als in de eerste wereldoorlog moest voorkomen worden; zij zou dodelijk zijn. Dus werd er over gepeinsd hoe men Duitsland en zijn bondgenoot de Sowjet-Unie - wier aanhangers, de communisten, op 26 September '39 als partij verboden, het de regering met défaitistische propaganda, ja met sabotage in de fabrieken lastig maakten - op de flanken te lijf kon gaan: Finland? Narvik? Bakoe? De Balkan? Plan na plan werd overwogen en half uitgewerkt. Toen men door de Duitse landingen in Noorwegen moest handelen, was niets klaar. Het onbehagen groeide. Het volk had geen vertrouwen in de regering, de regering geen vertrouwen in zichzelf; premier Reynaud lag overhoop met de opperbevelhebber, generaal Gamelin - Gamelin werd door zijn superieur gedekt, minister Daladier, Reynauds voorganger. Het eind Maart '40 gevormde kabinet stond begin Mei al op inzakken; op 9 Mei besloot Reynaud, president Lebrun zijn ontslag aan te bieden. In de vroege ochtend van de 10de Mei vielen de Duitsers aan. Er ging iets van een opluchting, een verademing door het land. Eindelijk! De zenuwslopende spanning was gebroken! Doodbloeden zouden de Duitsers op de Maginotlinie! In Noord-Frankrijk, in België zou men ze opvangen en neermaaien. Daarvoor lagen de plannen gereed: Franse en Engelse legers zouden samen België binnentrekken om, anders dan in 1914, de oprukkende Duitsers ver van het Franse grondgebied te stuiten. Als in België weerklonk de kreet die een uiting was van de wanhopige behoefte, eindelijk rust te hebben van de vermaledijde Boche: On les aura! ‘Het is een zeer grote veldslag die te beginnen staat’, schreef de Parijse Temps. ‘Zijn verwikkelingen zullen lang duren en zonder twijfel soms moeilijk zijn. Men kan echter al zeggen, dat zijn aanvang zich onder omstandigheden heeft ontwikkeld, zo goed als men slechts hopen kon.’Ga naar voetnoot2 Toen deze regels op 12 Mei in Parijs gelezen werden, was de strijd al verloren. | |
[pagina 118]
| |
De Duitse doorbraak in Noord-Frankrijk, Mei 1940
Van de kust af gerekend, waren op 10 Mei het Franse Zevende Leger, de British Expeditionary Force, het Franse Eerste en het Franse Negende Leger België binnengezwenkt; het Franse Tweede Leger hield bij Sedan de verbindingsschakel met de Maginotlinie bezet. Tweede en Negende Leger moesten langs de Maas stellingen betrekken tot aan Namen, bij de samenvloeiing van Maas en Sambre. De staven hadden becijferd dat de Duitsers op zijn vroegst op de vijfde dag na het begin van het offensief aan de Maas zouden kunnen opdagen waar men dan inmiddels de eigen artillerie in stelling gebracht en de troep na de vermoeiende mars opgefrist zou hebben. Al op 10 en 11 Mei echter kwamen Franse verkenners in de Ardennen ordeloze stoeten vluchtelingen en haastig terugtrekkende militairen tegen die meedeelden dat onafzienbare rijen Duitse tanks in aantocht waren. Een deel der vluchtelingen kwam uit Luxemburg waar, zeiden ze, een Duitse Vijfde Colonne van ongekende omvang aan het werk was geweest. | |
[pagina 119]
| |
De Duitsers hadden er een groot aantal ‘toeristen’, meer dan tweeduizend, het land binnengesmokkeld, sommigen met een z.g. circus waarvan het personeel geheel uit militairen bestond; al die personen waren samen met Rijksduitse burgers die zich in Luxemburg gevestigd hadden, in de nacht van 9 op 10 Mei gemobiliseerd en opgerukt; ze hadden grensposten en politiebureaux overvallen en telefoondraden doorgesneden. Geheimzinnige auto's hadden door het land geraasd waaruit geschoten werd - zelfs een vrouw had men zien schieten; ja, kinderen hadden uit ramen tekens gegeven aan Duitse soldaten. Voor de Duitse tanks uit vielen de Franse verkenners haastig op de Maas terug, op de 12de trokken ze er weer over heen en vonden op de linkeroever de voorhoede van het Negende Leger die zich na de lange mars van de Franse grens begon in te graven. Diezelfde dag echter, drie dagen voor men op hun eerst verschijnen gerekend had, gingen de Duitsers van Sedan tot Namen tot de aanval over. Hun duikbommenwerpers gierden sirene-loeiend omlaag met een gehuil dat het bloed in de aderen deed verstijven; een helse kanonnade barstte los; infanterie stak de rivier over, en nog voor het avond was, kropen de eerste Duitse tanks tegen de Westelijke oever van het Maasdal omhoog. Sommige Franse eenheden hielden moedig stand; met machinegeweren, ja met revolvers vuurden ze op de gepantserde huid van die zware monsters - van andere eenheden werd het moreel spoedig gebroken. Van de eigen luchtmacht vertoonde zich geen toestel. Verhalen deden de ronde dat de Duitsers in het Zuiden, bij Sedan, al over de Maas waren; dat Vijfde Colonnisten ver achter het front vernielingen verrichtten; dat overal in het achterland parachutisten daalden; dat valse orders verspreid werden; dat officieren die de bruggen over de Maas tot springen hadden moeten brengen, door als burgers verklede Duitsers met machinepistolen neergeschoten waren; dat andere Vijfde Colonnisten uit de huizen vuurden; je zag 's nachts ‘duizenden geheimzinnige lichtjes, nu eens in de vlakte, dan weer in de bossen’Ga naar voetnoot1; de Duitsers dreven bij hun aanvallen burgers en krijgsgevangenen voor zich uit, en hun materiële overmacht was verpletterend. De linies wankelden. Het gros der troepen begon te wijken: tegen die vijand was men niet opgewassen! Officieren poogden de vluchtende soldaten op te vangen en de orde te herstellen. Soms lukte het, vaker niet. Van de divisies langs de Maas stroomden eerst duizenden, spoedig tienduizenden militairen terug. Angstwekkend gerucht joeg voor hen uit en alarmeerde de staven en eenheden die in reserve lagen; daar begon hetzelfde snelle afbrokkelingsproces, aangewakkerd door de zenuwslopende duikvluchten van de Duitse bommenwerpers en het opgewonden relaas | |
[pagina 120]
| |
van eindeloze rijen vluchtelingen die zich over de hobbelige keien voortspoedden, bleek van schrik, gejaagd ea angstig - ‘Ze komen!’ ‘Terug naar de grens!’ werd het parool. Nog voor de nerveuze, gedemoraliseerde troepen de grensversterkingen bereikt hadden, waren de meeste eenheden die daar lagen, al door de paniek aangestoken. Ook zij waren teruggetrokken - de eerste soldaten die de grens gepasseerd waren, hadden verzekerd dat hen vijfhonderd, ja duizend Duitse tanks - ‘onkwetsbare gevaarten! geen kogel sloeg er doorheen!’ - op de hielen zaten. Aan de sectoren van het Tweede en Negende Leger waren op 17 Mei '40 alle Franse grensposten verlaten. Over de golvende wegen van het Noord-Franse landbouwgebied gromden de Duitse tankdivisies Westwaarts, naar het Kanaal, één voor één de toevoerwegen van de Franse en Engelse legers in België afsnijdend. In het gebied tussen de naar het Westen lopende sporen dier tankdivisies en Parijs was een wriemelende chaos ontstaan van honderdduizenden Belgische en Franse burgers die een goed heenkomen zochten, van eenheden die men, uit de Maginotlijn aangevoerd, tot een nieuw leger trachtte te formeren, van officieren en manschappen op wie op 12 Mei en volgende dagen het Duitse offensief over de Maas als een mokerslag was neergekomen. Het Negende en Tweede Leger hadden opgehouden te bestaan. Er waren officieren die hun distinctieven afgelegd hadden om sneller voorwaarts te komen, manschappen, veel arbeiders vooral - wat had men te maken met ‘die smerige oorlog van de kapitalisten?’ - die hun helm achterstevoren hadden gezet: naar huis! Tienduizenden deserteurs glipten langs de wegen. De meeste terugtrekkende militairen hadden hun geweren weggeworpen; machinegeweren en kanonnen had men op of langs de weg laten staan. Gesneuvelden en gewonden waren er haast niet. ‘Deze lieden,’ schreef een officier van de generale staf die een inspectietocht van vijf dagen achter de rug had, ‘zijn in paniek. Zij begrijpen niet, wat hun overkomen is. Het zien van een vliegtuig jaagt hun de stuipen op het lijf.’Ga naar voetnoot1 Uit de duizenden zinloos-weggevluchte officieren en minderen - hij schatte hun aantal uit het Negende Leger alleen al op zeventigduizend - had hij nog geen compagnie kunnen vormen om de brug bij Compiègne in staat van verdediging te stellen.
٭
Van deze débâcle wist men dagenlang in Parijs niets. Dat was ten dele gevolg van de gebrekkige verbindingen. | |
[pagina 121]
| |
De militaire organisatie zat slecht in elkaar. Gamelin, opperbevelhebber, eerste adviseur van de regering, kon geen enkele order rechtstreeks geven; omgekeerd ontving hij geen enkel bericht langs directe weg. Het ministerie van oorlog trachtte zich een beeld te vormen waar de Duitsers waren, door op gezette tijden postkantoren in plaatsen op te bellen van welke men vermoedde dat de Duitsers ze naderden. Of deze primitieve berichten het hoofdkwartier van Gamelin bereikten, staat niet vast. Daar bezat men geen eigen communicatiemiddelen. Er was geen radiozender; er waren niet eens postduiven. Op 11 Mei vernam de Franse generalissimus dan ook vrijwel niets omtrent de posities der troepen; op de 12de, toen de Duitsers over de Maas trokken, werden hem ‘verdachte concentraties’ in de Ardennen gemeldGa naar voetnoot1; op de 14de, toen de Franse grensverdediging in elkaar begon te zakken, kwam bevestiging dat de eerste Duitse tanks de Maas gepasseerd waren; het nieuws dat de opperbevelhebber bereikte, was constant twee dagen bij de werkelijke feiten ten achter. Van Gamelin hadden regering en hoofdambtenaren dan ook geen overzicht van de toestand te verwachten. Een ieder tastte na de 10de in het duister; zelfs de inhoud van de Duitse communiqué's werd niet meer aan de afdelingshoofden der departementen bekend gemaakt. ‘Moeten wij Frankrijk in het hoogste gevaar als blinden besturen?’ vroeg een hunner zich afGa naar voetnoot2. In die nerveuze onzekerheid werkten de berichten over het optreden van de Vijfde Colonne in Nederland en België die via de nieuwsagentschappen en langs andere wegen binnenkwamen, dubbel verontrustend. Al op 11 Mei meldde de Parijse pers dat bij Den Haag tweehonderd parachutisten in Engels uniform geland waren. Op de 13de maakte de Franse regering officieel bekend dat iedere vijandelijke combattant die men krijgsgevangen zou maken en die niet zijn nationaal uniform zou dragen, ‘onmiddellijk gefusilleerd zou worden’. Het wapen der parachutisten was het voornaamste Duitse wapen, zo werd op de 14de de Belgische minister-president Pierlot aangehaald. ‘Tienduizenden [Duitsers] die van de gulle gastvrijheid van het Nederlandse volk geprofiteerd hebben, hebben zich plotseling als aanvalsformaties ontpopt’, zei diezelfde avond de Franse minister van voorlichting in een radiotoespraak - en het ganse land was verontwaardigd. Les salauds! President Lebrun wist op de 15de dat van 300.000 Nederlandse soldaten ‘90.000 gesneuveld’ warenGa naar voetnoot3. In de avondbladen las men dat de parachutisten in Nederland als postboden, politieagenten en vrouwen verkleed waren. ‘De gevarieerdheid der vermom- | |
[pagina 122]
| |
mingen is ongelofelijk’, zei de Nederlandse gezant in Londen aan de correspondent van de Temps - dat had hij van de Nederlandse ministers vernomen. De Nederlandse minister van buitenlandse zaken, mr E.N. van Kleffens, deelde op de 16de in Parijs aan de pers mee dat de parachutisten ‘bij duizenden’ gedaald waren in ‘Frans, Belgisch en Engels uniform, in priestersoutane, in de kledij van nonnen of verpleegsters’Ga naar voetnoot1. Bij al dat enerverende nieuws kwamen na de 15de - in het fort van Vincennes, waar het algemeen hoofdkwartier gevestigd was, ‘een sombere, eindeloze dag met een lijkenlucht’Ga naar voetnoot2 - in de nacht van de 15de op de 16de en in de ochtend van de 16de bij Gamelin de eerste berichten binnen omtrent de volledige ineenstorting van het Negende Leger. De Duitsers waren al vlakbij! Gerapporteerd werd dat twee of drie Duitse tankdivisies naderden. 's Avonds konden ze al in Parijs zijn! Reserves waren niet meer voorhanden. In Vincennes verloor men het hoofd - een eenzaam kanon werd op het slotplein opgesteld, op de poort gericht -, Daladier en Reynaud werden gewaarschuwd. De voornaamste ministers kwamen bijeen; in aller ijl werd besloten, regering en parlement uit Parijs te evacueren - geheime dossiers werden al bij duizenden verbrand -, maar in de middag toen men kalmer geworden was en het bericht van de naderende tankdivisies niet bevestigd was, werd het ontruimingsbevel herroepen. Het was echter of de bevolking op die 16de Mei door een zesde zintuig gewaarschuwd was: ‘De mensen verlaten Parijs. Taxi's zijn haast niet te krijgen. Er hangt paniek in de lucht’, schreef de Engelse journalist Alexander Werth in zijn dagboekGa naar voetnoot3. In de dagen die volgden, tekende zich het Duitse tankoffensief naar het Kanaal af. Spoedig waren Fransen, Engelsen en Belgen omsingeld; men hoopte nog dat zij naar het Zuiden zouden kunnen uitbreken. Dag na dag verstreek zonder dat die hoop in vervulling ging. Reynaud, desperaat, wetend dat na de nederlaag in België de débâcle in Frankrijk nagenoeg onvermijdelijk zou zijn, vocht door. Maarschalk Pétain, de ‘held van Verdun’, en Georges Mandel, naaste medewerker van Clemenceau-le-Tigre, nam hij in zijn kabinet op; Gamelin werd als opperbevelhebber door Weygand, chef-staf van maarschalk Foch, vervangen. De stemming veerde op: van de oude namen verwachtte men nieuwe roem. De krijgskans echter was niet te keren. Alle staven waren in verwarring; bezocht men het hoofdkwartier van generaal Georges onder wie de in het Noorden vechtende legers ressorteerden, dan kreeg men de indruk van ‘een hopeloos consult van honderd verdwaasde doctoren-specialisten, die bij een stervende zieke geroepen zijn, die ten dode opgeschreven is’Ga naar voetnoot4. Weygand vloog naar België, werd door niemand opgewacht, vond na veel zoeken | |
[pagina 123]
| |
Koning Leopold, miste de Engelse opperbevelhebber Lord Gort, keerde na lange omweg via Havre naar Parijs terug. Men had geen greep meer op de ontwikkeling; de stroom sleurde allen spartelend mee, regering en volk. ‘De toestand is ernstig. Zij is geenszins wanhopig,’ zei Reynaud op 19 Mei '40 voor de radio. Maar toen hij twee dagen later in de Senaat de klassieke alarmkreet deed weerklinken ‘La patrie est en danger!’, was er althans één toehoorder op de gereserveerde tribune die zijn benen onder zich voelde wegzakken. ‘Als de bank met rood fluweel er niet geweest was, zou ik’, bekende hij, ‘languit op de grond gevallen zijn.’Ga naar voetnoot1 Frankrijk in gevaar! Dodelijk bedreigd door Hitler! Alleen een wonder kon het nog redden, had de minister-president verklaard. Hoe was het mogelijk!? Hoe was die toestand ontstaan!? Welk duivels spel was hier gespeeld met de hoogste belangen van het Franse volk!? Reynaud - die indruk kreeg men - lichtte een tip van de sluier op. Hij zei dat als gevolg van ‘onbegrijpelijke fouten’ de bruggen over de Maas niet tijdig opgeblazen waren; hij zinspeelde op onjuiste berichten en valse evacuatie-orders; hij sprak van verraad, sabotage en lafheid; hij noemde de naam van generaal Corap, commandant van het Negende Leger, die sinds een week van zijn post ontheven was. ‘Le traître!’ Maar er moesten nog meer verraders zijn! Waar hielden zij zich schuil, de Vijfde Colonnisten? Waar bevond zij zich, die cinquième colonne? In het ganse land ontstond een mateloze beroering, een om zich heen grijpende desorganisatie. Onder een hemel, iedere dag opnieuw even verrukkelijk-, even tartend-blauw, naderde - schrijnende tegenstelling - onafwendbaar onheil. Uit de radio klonk geen muziek meer. Het denken der mensen werd tot steeds kleiner en somberder bestek ineengesnoerd: de kranten werden tot vier, daarna tot twee pagina's gereduceerd; naarmate er minder concreet nieuws was, was men sterker vatbaar voor het vaag gerucht dat rondwaarde. Vanuit het Noordoosten des lands kwamen, golf na golf, de vluchtelingen opzetten - de eerste dagen had hun evacuatie een geordend verloop, na de 13de Mei werd het een miserabel sauve qui peut waarbij prefecten soms hun departementen, burgemeesters hun gemeenten in de steek lieten; treinen met vluchtelingen puften naar het Westen, de Parijse bussen vervoerden honderdduizenden; hoofdwegen, waar de Duitse bommenwerpers met knetterende mitrailleurs overheen scheerden, raakten versperd, vrouwen en kinderen bloedend aan de kant, mannen wanhopig. En de auto's! ‘Lieve heer! Het was of ieder specimen uit de mechanische fauna, alles dat op vier wielen kon voortkruipen, voor de zondvloed wegreade. Daar waren de | |
[pagina 124]
| |
reuzen van de Franse luchtmacht met het ontmantelde materiaal van de verloren vliegvelden en de joyeuze Parijse touring-cars met ‘Parijs bij nacht’ en ‘Uitstapje naar Fontainebleau’ er nog opgeschreven; en verhuiswagens uit Brussel en de brandweer uit Maubeuge en de bestelauto van een slager uit Soissons en van een melkboer uit Rouaan en van een ijscoman uit Evreux, en de reinigingsauto met draaiende borstels van de gemeente Tours en de duizenden kleine Citroëns en Peugeots, vijf, tien en vijftien jaar oud, tegen de mammoetvrachtauto's blaffend als felle fox-terriers. En alles binnen-in propvol tot de laatste vierkante centimeter met een mengsel van oude mannen, jonge meisjes, grootmoeders, zuigelingen, braadpannen, vogelkooien, naaimachines, kisten, bundels, manden, wiegen, fietsen, koekoek-klokken, broden, benzineblikken, reserve-widen, gramofoons, harmonica's, wijnflessen, honden en katten - alles samen stovend in een soort surrealistische goulasj.’Ga naar voetnoot1 Hoeveel vluchtelingen na enkele weken op pad waren, was niet bekend - millioenen, misschien wel zes, zeven millioen. Van Parijs tot de Duits-Belgische grens waren al midden Mei hele steden en dorpen geheel of bijna geheel ontvolkt. Normandië, Bretagne en Zuid-Frankrijk raakten propvol. Al die ontwortelde, wanhopige schepselen infecteerden elkaar met hun angst. De Vijfde-Colonne-berichten in de radio deden hen opschrikken; berichten in de pers van gelijke sinistere inhoud alarmeerden hen. Herhaaldelijk werd gewaarschuwd tegen personen die opzettelijk en systematisch geruchten verspreidden. ‘Men kan niet voorzichtig en bedachtzaam genoeg zijn’, zei de minister van voorlichting al op 15 Mei. Angst en wantrouwen voedden elkaar. Angst was er vooral voor de vermomde parachutisten. De burgerwacht tot welker oprichting op 17 Mei besloten was, wierp op de wegen barricaden op - daar werd naar papieren gevraagd, argwanend gekeken, gecontroleerd, geweifeld - vriend of vijand? Men was er nooit zeker van. Het zuiverste Frans kon een spion of saboteur verbergen, het perfectste identiteitsbewijs een vervalsing zijn. Werkelijke en vermeende Vijfde Colonne werden dooreengestrengeld tot een onontwarbaar kluwen. En dag na dag naderden de Duitsers - niet te stuiten, onvermurwbaar.
٭
De angst voor de Vijfde Colonne speelde bij vele soldaten al spoedig een rol. Alle vreemde verschijnselen die zij waarnamen, werden tot de geheimzinnige actie van vijandelijke agenten herleid. ‘De Vijfde Colonne bestaat echt’, schreef een officier. ‘Iedere nadat verschijnen overal blauwe, groene en rode lichten.’Ga naar voetnoot2 De troep werd er in de hoogste mate achterdochtig van; | |
[pagina 125]
| |
kwam men vreemdelingen tegen die hun aanwezigheid in het betrokken gebied niet konden verklaren, dan waren het spionnen. Order was, ze zonder vorm van proces neer te schieten; ‘geen gezanik, er moest alleen van het totaal aantal een staat bijgehouden worden’, meldde een officierGa naar voetnoot1. Het viel de Franse soldaten op hoe perfect de Duitsers vaak van hun verplaatsingen op de hoogte waren. Spionnage! Een detachement dat eenmaal die bittere ervaring had opgedaan, keek ieder onbekend persoon argwanend aan. ‘Het spionnenprobleem hebben we opgelost’, verklaarde een jeugdig Frans militair aan A.J. Liebling, correspondent van de New Yorker: ‘Alle officieren die we niet kennen, schieten we eenvoudig dood.’ Hoe kon men er zeker van zijn dat de man in Frans of Engels uniform die men voor zich had, geen Duits agent was? De Duitsers maakten immers van ieder uniform misbruik!Ga naar voetnoot2 Heel wat vreemdelingen, ervan verdacht Vijfde Colonnisten te zijn, maakten benauwde ogenblikken door. De correspondent van de New York Times, Percy J. Philip, werd na de instorting van het Maasfront tussen Cambrai en Parijs uit de trein gesleept. Zijn uniform van oorlogscorrespondent, blauwe ogen en blonde haren hadden bij de militairen verdenking opgewekt. De kreet: ‘Je bent een smerige Duitse parachutist!’ weerklonk. Onmiddellijk kolkte een woedende menigte om hem heen. ‘Toen hij er op wees, dat hij het rode lint van het Legioen van Eer bezat, waren zij stomverbaasd dat een Duitser zo brutaal kon zijn; toen hij zijn papieren toonde die hij met talrijke officiële stempels van generaal Gamelins hoofdkwartier gekregen had, zeiden ze dat hij kennelijk verdacht was omdat hij teveel papieren had.’Ga naar voetnoot3 Het scheelde weinig of Philip werd naast de spoorlijn gefusilleerd. Door rijen van boeren die hem hun ‘Boche assassin!’ toesisten, werd hij tenslotte naar een politiebureau overgebracht waar men zijn papieren in orde bevond. In de sfeer van angst en onzekerheid waaraan Philip haast ten offer gevallen was als gevolg van de achterdocht van Franse militairen, leefden ook millioenen burgers. De stemming in de grote steden, in Parijs vooral, was van meet af aan nerveus. Al op 13 Mei raakten er duizenden in opwinding: een parachutist daalde! Het was een losgeslagen ballon van de luchtverdediging, die langs de hemel dreef. Een week later gebeurde hetzelfde; op de Place de l'Alma liep het verkeer vast. ‘Iedereen denkt blijkbaar, een Duitse parachutist gezien te hebben en iedereen schreeuwt: ‘Sla hem dood!’’Ga naar voetnoot4 Telkens deden ge- | |
[pagina 126]
| |
ruchten de ronde dat parachutisten in de parken van Parijs gedaald waren; ‘drie kinderen zijn gestorven door het eten van vergiftigde chocolade’; ‘Gamelin heeft zelfmoord gepleegd’; ‘Atrecht is ingenomen door parachutisten die's nachts met brandende flambouwen uit de hemel daalden’ - die mededelingen tekende Koestler aanGa naar voetnoot1. Alexander Werth hoorde op 21 Mei een vrouw vertellen dat de Duitsers bij het Gare d'Austerlitz vergiftigde bonbons afgeworpen hadden en dat één kind er door gestorven was; dat verhaal werd ‘sceptisch ontvangen’Ga naar voetnoot2. Veertien dagen later, toen er een vreemde geur van verbrand hout in de lucht hing, vroeg hij zich af ‘of het niet een verraderlijk, prettig-ruikend nieuw gas was dat in een paar uur je ingewanden zou verbranden’Ga naar voetnoot3, en toen op 12 Juni een donkere mist delen van Parijs verduisterde (de petroleum-depots stonden in brand), zeiden sommigen dat de Duitsers de stad in een kunstmatige wolk hulden. Peter de Polnay die in die dagen vanaf zijn huis op de Butte Montmartre 's avonds over de stad keek, ‘zag morsetekens over heel Parijs. De Vijfde Colonne was aan het werk.’Ga naar voetnoot4 De schurken! Heel wat keren gebeurde het dat burgers hun woede koelden op personen op wie zich met razende snelheid de verdenking concentreerde, handlanger van de vijand te zijn. Talrijke priesters en nonnen werden gemolesteerd. De Engelse Cecily Mackworth die, voor de Duitsers vluchtend, in verpleegsters-kleding in Bretagne aankwam, werd bijna gelyncht; in het dorp Saint-Nicholas was, hoorde zij, de moeder-overste van het plaatselijk klooster al twee keer door de burgerij voor parachutist aangezien en gearresteerdGa naar voetnoot5. Barlone schreef, dat in het gebied van Rouaan honderden, als priester en non verklede spionnen gearresteerd waren - ‘en doodgeschoten, naar ik hoop’Ga naar voetnoot6. Wat uit de hemel viel, was verdacht. Het gebeurde, dat Franse en Engelse piloten die per parachuut daalden, door de boerenbevolking bijna doodgeslagen werden. ‘Het Trojaanse paard’, zei iemand, ‘heeft vleugels gekregen.’Ga naar voetnoot7
٭
In dit Frankrijk dat trilde van angst en verontwaardiging, rolden de veewagons met de personen die in België gearresteerd waren, Zuidwaarts. Het grote transport uit Brussel had zes dagen nodig om Orléans te bereiken. De ‘Vijfde Colonnisten’ en ‘spionnen’ die blijkens de opschriften | |
[pagina 127]
| |
vervoerd werden, kregen af-en-toe een teug drinken, eenmaal een homp brood. Het was ondragelijk heet; de opgeslotenen - Rijksduitsers, Vlaamse Nazi's, Joden, communisten - lagen op en door elkaar; enkelen stierven, een vrouw baarde een kind. In Tours waar het transport buiten het station tot stilstand kwam, verzamelde zich een opgewonden menigte. ‘Benzine!’ werd gegild, ‘we hebben benzine nodig om die luizen, die hoop vuil te verbranden!’ Soldaten moesten met de bajonet de gevangenen beschermen doch konden niet verhinderen dat een jonge Duitse pater, als parachutist gearresteerd, door woedende mannen en vrouwen naakt uitgekleed werd. Men ‘verlustigde er zich overvloedig bij.’Ga naar voetnoot1 Grote delen van dit transport kwamen van uit Orléans na lange omzwervingen in interneringskampen bij de Pyreneeën aan. Die kampen waren toen reeds vol. Ook in Frankrijk had men, niet als gevolg van spontane daden van een bevolking die in paniek verkeerde, doch op last van de regering vele tienduizenden personen die als potentiële Vijfde Colonnisten beschouwd waren, van hun vrijheid beroofd. Met het uitbreken van de oorlog waren alle in Frankrijk wonende Rijksduitsers geïnterneerd, eerst alleen de mannen, later ook de vrouwen en kinderen - bij elkaar ongeveer vijfduizend. Een groter probleem was gevormd door de réfugiés uit Duitsland en Oostenrijk die zich ten getale van ruim dertigduizend in Frankrijk gevestigd hadden. De meesten hunner wilden niets liever dan als vrije mensen de strijd tegen het nationaal-socialisme steunen. Men gunde hun de kans niet. De mannen werden in September '39 opgeroepen voor internering en in verschillende geimproviseerde kampen ondergebracht, waar zij meest hun tijd in ledigheid doorbrachten. Voortdurend werd pressie op hen uitgeoefend, dienst te nemen in het Vreemdelingenlegioen of in de arbeidsbataljons van het Franse leger. Van tijd tot tijd werden kleine groepjes vrijgelaten; in hun dossiers had men niets bezwarends aangetroffen. Socialisten en communisten van andere dan Duitse nationaliteit werden tegelijk met de réfugiés, meest Joden, in grote getale gearresteerd en in het kamp Le Vernet opgeborgen, waar Arthur Koestler die er tot medio Januari '40 gevangen zat, de schamele rest van de Internationale Brigade uit Spanje aantrof; Koestler was gearresteerd met ‘anti-fascisten van alle delen van Europa, met inbegrip van aanhangers van de Kroatische boerenpartij, Spaanse syndicalisten, Tsjechische liberalen, Italiaanse socialisten, Hongaarse en Poolse communisten, Duitse onafhankelijke socialisten en een Trotzkist’Ga naar voetnoot2. Sommigen hunner hadden grote gevaren getrotseerd om Frankrijk te bereiken waar zij aan de strijd tegen Hitler wilden deelnemen. De bedrijven die de in September en October '39 geïnterneerden - Rijksduitsers, Duitse vluchtelingen, socialisten enz. - opgebouwd had- | |
[pagina 128]
| |
den, werden onder beheer gesteld. Dat duizenden die felle anti-Nazi's waren, zonder vorm van proces opgesloten werden, wekte in het land nauwelijks critiek. Vreemdelingen waren niet populair. Ze ‘vraten de boel op’. En kon men ze wel vertrouwen? Op 10 en 11 Mei '40 hadden de berichten uit Nederland omtrent de enorme Duitse Vijfde Colonne die daar ten opstand gevlogen was, een fatale uitwerking. ‘De invasie van Nederland die in samenwerking met op strategische punten des lands geplaatste burgers uitgevoerd is, heeft de regering doen besluiten, potentieel verraad bij ons te voorkomen’, berichtte de TempsGa naar voetnoot1. Alle personen van Duitse afkomst, ook wanneer zij uit Danzig of het Saargebied kwamen, mannen en vrouwen van 17 tot 55 jaar, moesten zich hetzij voor het eerst, hetzij opnieuw voor internering melden. In Parijs werden de mannen in het Buffalo-stadion, de vrouwen in het Vélodrome d'hiver opgevangen. Enkele tienduizenden verloren hun vrijheid; weer werd onder hen geronseld voor het Vreemdelingenlegioen; anderen traden tot de militaire arbeidsbataljons toe; weer anderen werden naar de mijnen en steengroeven van Marokko gezonden. Bepaalde groepen, aan het Engelselegertoegevoegd, werden goed behandeld; andere groepen, door achterdochtige Fransen gecommandeerd, slecht. Velen werden naar de concentratiekampen bij de Pyreneeën afgeschoven waar, zoals wij zagen, ook een deel van de in België gearresteerde ‘Vijfde Colonnisten’ belandde. In diezelfde kampen kwamen allen terecht die in de weken dat men overal onraad speurde, ais Vijfde Colonnisten gearresteerd werden. Mandel die op 18 Mei als minister van binnenlandse zaken in het kabinet-Reynaud opgenomen was, man van tomeloze energie, voorstander van hard ingrijpen - zo was in '18 de zege bevochten! - liet links en rechts personen oppakken. ‘Als hij maar tijd krijgt, de Vijfde-Colonne-kerels te fusilleren’, verzuchtte Werth, denkend aan de politici die het met Duitsland op een accoordje wilden gooienGa naar voetnoot2. In een week tijd werden alleen al in Parijs tweeduizend hotels op spionnen doorzocht, zestigduizend personen ondervraagd, meer dan vijfhonderd gearresteerd. Men bracht de Russische aartsbisschop Evlogi, ‘compleet met bisschopsmantel en tiara, maar 82 jaar oud, doof en geen woord Frans sprekend’ naar een politiebureau: hij had geen papieren bij zich gehadGa naar voetnoot3. Talrijke ambtenaren werden afgezet; wegens défaitistische uitlatingen werden verschillende personen tot gevangenisstraffen veroordeeld; iedere avond daalden tien patrouilles in de riolen van Parijs af om er te surveilleren en, zo nodig, verdachte personen in hechtenis te nemen. ‘De jacht op spionnen en parachutisten wordt thans’, schreef een verslaggever ‘met een vastberadenheid en snelheid georganiseerd die mij verbazen.’Ga naar voetnoot4 Duizenden werden gearresteerd. | |
[pagina 129]
| |
Ook zij werden veelal Zuidwaarts gezonden naar de interneringskampen. In het kamp van Gurs zaten twaalf- tot dertienduizend gevangenen, ‘kommunisten, anarchisten, verdachte Elzassers, Joden, Grieken, Russen, Armeniërs, Duitsers, Vlamingen, Nederlanders, en verder ratten, luizen en vlooien’Ga naar voetnoot1. In het kamp Vernet zaten tegen de zesduizend personen - toen Italië Frankrijk aanviel, werden er duizenden Italianen aan toegevoegd die een week lang in beestenwagens onderweg waren geweest; er was een grote groep Poolse Joden uit Antwerpen, door de Poolse autoriteiten in Frankrijk op de Fransen afgeschoven, door de Fransen naar Le Vernet gezonden. In deze ‘nieuwsoortige toren van Babel’ kwamen ‘al de nationaliteiten van den Balkan, van het vroegere Polen en van de voormalige randstaten der Baltische Zee tot hun recht’. Een Belgisch geïnterneerde telde er veertig, met inbegrip van ‘de Nederlanders, de Denen, de Noren, de Zweden, later de Italianen, zelfs een Annamiet’Ga naar voetnoot2. Een Frans sergeant verbood er Nederlands te spreken. ‘C'est du boche!’Ga naar voetnoot3 Jezuïeten en Minderbroeders waren er ook opgesloten. Een overeenkomstige chaos heerste in het reusachtige kamp St. Cyprien aan de Golf van Lyon, bij Perpignan. ‘Alle ghetto's uit Europa waren er vertegenwoordigd.’Ga naar voetnoot4 Van deze tienduizenden, door de Franse staat om veiligheidsredenen in Mei en Juni '40 of vroeger geïnterneerde personen zagen velen de komst van de Duitse troepen met onuitsprekelijke angst tegemoet. Zelfmoorden waren niet zeldzaam. Het publiek brak er zich het hoofd niet over. Wie achter prikkeldraad zat, was ‘Vijfde Colonnist’. Waarom zat hij er anders?
٭
Het was een merkwaardig verschijnsel dat in weerwil van de uitgebreide arrestaties die verricht waren, de angst voor de Vijfde Colonne niet minderde. Het denkpatroon dat onder de druk van de vrees ontstaan was, bleef hetzelfde: successen dankte de vijand aan de ‘hulp van agenten’ - ging er iets mis, dan werd er ‘verraad gepleegd’. Toen Koning Leopold van België eind Mei na bijna drie weken afmattende strijd capituleerde, sprak Reynaud van ‘een feit zonder precedent in de geschiedenis’; de Belgen in Frankrijk noemden het verraad - Leopold had de Geallieerden ‘België binnengelokt’. Men fluisterde dat hij een ‘vriendin’ had, geleverd door de Gestapo. Omgekeerd zeiden de Fransen op straat tegen elkaar: | |
[pagina 130]
| |
‘Dat is nog niet eens het ergste van alles. Alle vluchtelingen zijn vermoedelijk spionnen.’Ga naar voetnoot1 Heel wat Belgen werden gemolesteerd. Er waren dorpen waar hun de toegang geweigerd werd - ‘Vijfde Colonnisten!’ Alexander Werth, op de vlucht naar Bordeaux, zat in Poitiers een kop koffie te drinken, toen zijn aandacht getrokken werd door een enorme scheldpartij buiten: ‘Een onderofficier van de Franse luchtmacht op een motorfiets was aangehouden door een man van de burgerwacht die hem zijn papieren vraagt. De onderofficier weigerde ze hem te tonen. De burgerwachter, met blauwe armband, werd schrikbarend kwaad. Hij zag er uit als een oud man die ieder ogenblik een beroerte kon krijgen; hij brulde en schreeuwde en schudde woest zijn vuisten, terwijl zijn gezicht paars aanliep. Ik dacht dat hij er dood bij zou neervallen. Een grote menigte verzamelde zich; een paar mensen riepen, dat de onderofficier een Duitse parachutist was. Op het eind werd hij in een auto naar het politiebureau weggevoerd, Franse scheldwoorden schreeuwend met een Frans accent van onmiskenbare zuiverheid. De mensen zijn nerveus en gauw-gealarmeerd en hun hoofd is vol parachutisten.’Ga naar voetnoot2Dat tekende de Britse journalist op 14 Juni 1940 aan, toen de beslissing reeds lang gevallen was. Twee dagen later vormde Maarschalk Pétain zijn kabinet dat de Duitsers onderwerping aanbood. De worsteling was geëindigd. Maar in de geest van het Franse volk was het na die vijf weken van hopeloze strijd nog een duizeling van door elkaar krioelende vragen, een heksensabbath van herinneringen aan vreemde verschijnselen die men gezien, raadselachtige gebeurtenissen die men vernomen had - lichtsignalen en valse orders, parachutisten en saboteurs, konkelaars en intriganten - en de Vijfde Colonne spookte er doorheen, overal vermoed, nergens aantoonbaar; nergens bewezen, overal gevreesd. Met een brein dat door diezelfde vragen gepijnigd werd, stak een handvol vluchtelingen naar het eiland over waar nog de vlag der vrijheid wapperde in de Westenwind - Engeland. |
|