De Duitse Vijfde Colonne in de Tweede Wereldoorlog
(1953)–L. de Jong– Auteursrecht onbekend
[pagina 90]
| |
Hoofdstuk III
| |
[pagina 91]
| |
Nederlander die dicht bij de Duitse grens leefde, poogde een paar koffers met Nederlandse uniformstukken Duitsland binnen te smokkelen. De pers stond vol verhalen. De vader van de smokkelaar was een bekend NSB-er. De man in kwestie had bij een magazijn van oude uniformen in Amsterdam twee volledige militaire pakken besteld, voorts het uniform van een postbode, ‘heel compleet’, uniformen van spoorwegpersoneel, ‘compleet’, en het uniform van een rijksveldwachter, ‘geheel compleet’.Ga naar voetnoot1 Al deze stukken had men in zijn koffers aangetroffen. Een uitgebreid onderzoek werd ingesteld en in het kader daarvan berichtten de bladen dat uit een Rijkskledingmagazijn ‘reusachtige hoeveelheden Nederlandse uniformen’ over de grens verdwenen warenGa naar voetnoot2, dat in Amsterdam een inspecteur-van-politie in hechtenis genomen was en dat men bij huiszoeking bij een Duitser ‘een romp van een vliegmachine’ aangetroffen had die de man in zijn garage had opgesteldGa naar voetnoot3. Berichten dat door onbekende personen getracht werd zich meester te maken van Nederlandse uniformstukken, bleven aanhouden. Drie gevallen werden gesignaleerd in de tweede week van November. Vreemd! De directie der Nederlandse Spoorwegen voerde voor alle zekerheid voor het gehele personeel identiteitsbewijzen in, voorzien van pasfoto en handtekening van de houder. Enkele maanden later, in Januari en Februari 1940, werden voortdurend des nachts op tal van plaatsen in het land lichtsignalen van verschillende kleur waargenomen. Politie en leger werden gewaarschuwd. Avond aan avond werden er in alle provincies patrouilles op uitgezonden; nergens werd een dader betrapt. De commandant veldleger liet de lichtsignalen in kaart brengen; kop noch staart was er aan te ontdekken. Oefenden zich Duitse handlangers voor een verbindingsdienst in geval van invasie? Of poogde de vijand die toch niet zo dom zou zijn dat hij een aan te vallen land grondig alarmeerde, Nederland alleen maar nerveus te maken? Maar wie hielpen hem daarbij? ‘Volgens sommige opvattingen in Haagse kringen zou men hier te doen hebben met een stelselmatig geenscèneerde zenuw-zaaicampagne van NSB-ers.’Ga naar voetnoot4 Uniformsmokkel, lichtsignalen en de menigvuldige berichten in de pers omtrent door buitenlanders, meest Duitsers, uitgevoerde spionnage - bij het opzienbarendste geval was een hoofdambtenaar van het departement van sociale zaken betrokken - brachten een aantal Nederlanders tot het inzicht dat er reden was, extra op te passen. Zij kenden de Rijksduitsers en NSB-ers in eigen buurt; zij hielden ze in het oog. Namen zij iets verdachts waar, dan werd de politie gewaarschuwd. De procureur-generaal bij het Gerechtshof te Amsterdam bereikten ‘de meest fantastische verhalen: ‘Mijnheer, nu zitten ze hier! U moet | |
[pagina 92]
| |
onmiddellijk komen!’ En als je dan direct een van de beste rijksrechercheurs er op afstuurt, dan was er niets aan de hand. Er werden kisten gepakt met goederen van een toneelvereniging. En zo gaat het maar door.’Ga naar voetnoot1 Maar die procureur-generaal kende de werkelijk-gevaarlijke Duitsers. Het grote publiek tastte in het donker. De bezetting van Denemarken en Noorwegen, 9 April, bracht een grote schok teweeg. Iedere editie der kranten meldde nieuwe stuitende bijzonderheden over het verraad van Quisling en de zijnen en het optreden van Duitse spionnen en saboteurs. Evert van Dijk die met De Kemphaan van de KLM op Dinsdag 9 April temidden van de verwarring nog van Oslo weggevlogen was, berichtte dat de Duitsers de vliegvelden bij de Noorse hoofdstad bij verrassing met luchtlandingstroepen veroverd hadden; hij had waargenomen dat het de vertegenwoordiger van de Duitse Lufthansa (geen militair dus!) geweest was die aan de gelande Duitse officieren kaarten en opdrachten uitreikte. Terstond werd besloten sommige Nederlandse vliegvelden in betere staat van verdediging te brengen, andere om te ploegen. Op Donderdag 11 April waarschuwde de regering tegen het verbreiden van geruchten die ten dele ‘zonder feitelijke grondslag door onvaderlandslievende elementen rondgestrooid’ werdenGa naar voetnoot2. In Rotterdam werd de politie opnieuw geïnstrueerd tot ‘voortdurende waakzaamheid op alle gebied’Ga naar voetnoot3. Het toeval wilde dat op een van de dagen vlak na de invasie van de twee Scandinavische staten, bij Den Haag door een burger een grote Duitse dienstenveloppe gevonden werd, geadresseerd aan H. Cohrs, per adres Auslands-Organisation der NSDAP in Berlijn. Er zat kennelijk een flink aantal stukken in. Voor alle zekerheid bracht de vinder de enveloppe naar een politiebureau en binnen enkele uren lag zij bij de Haagse hoofdcommissaris op tafel, nog altijd ongeopend. Deze belde de secretarisgeneraal van het departement van justitie op, ‘en zei: ‘Ik heb zo'n merkwaardig gevonden voorwerp. Het is een officieel Duits stuk’. Toen zei ik: (de secretaris-generaal is hier aan het woord) Ja er kan wel een bom in zitten. Je moet altijd voorzichtig met die dingen zijn.’Ga naar voetnoot4 Besloten werd de enveloppe te openen. Acht verschillende stukken kwamen voor de dag, tezamen een vijftiental pagina's tellend, grotendeels getypt, sommige met aantekeningen in handschrift erop, verschillende op papier van de Duitse legatie en ondertekend door zekere O. Butting, attaché, tevens hoofd van de Reichsdeut- | |
[pagina 93]
| |
sche Gemeinschaft, de organisatie die in 1934 opgericht was nadat de Nederlandse tegering de Landesgruppe van de Auslands-Organisation der NSDAP verboden had. De stukken behelsden tientallen spionnage-berichten uit alle delen des lands; bunkers, vliegvelden en wegversperringen werden beschreven, troepenverplaatsingen gemeld, afgeluisterde gesprekken weergegeven. Talrijke agenten waren blijkbaar aan het werk onder leiding van zekere ‘Jonathan’, wiens handtekening ook op de stukken voorkwam; ze werden met nummers aangeduid - 17 was het hoogste. No. 3 had blijkens zijn waarnemingen zijn operatiebasis in Amersfoort; onmiddellijk werd daar de plaatselijke leider van de Reichsdeutsche Gemeinschaft, een Duits reserve-officier, verhoord die men al lang wantrouwde; hij viel door de mand en bekende door Butting geprest te zijn tot spionnage. De Nederlandse autoriteiten hadden zich vaak afgevraagd waaruit het werk van Butting bestond die men zelden in diplomatieke kringen ontmoette. Dat hij organisator was van Duitse spionnage - daarvan had men ‘eenvoudig geen flauw idee’Ga naar voetnoot1. Nu lagen de onweerlegbare bewijzen op tafel. De Duitse gezant werd op het departement van buitenlandse zaken ontboden dat hij bedremmeld verliet. Butting kreeg een paar uur de tijd om het land te verlaten; hij verdween met zijn secretaresse. De vondst van deze stukken droeg niet weinig tot de zorgen der regering bij. De aard der meldingen liet haast geen twijfel toe aangaande de Duitse aanvalsintenties. Zou Den Haag een tweede Oslo worden? Nieuwe maatregelen werden getroffen. De staat-van-beleg die het militair gezag de gelegenheid gaf tot onmiddellijk ingrijpen werd vooral in het licht van hetgeen uit Noorwegen bericht was, op 19 April tot het gehele land uitgebreid. De regering wilde alle voorname personen in hechtenis nemen wier gezindheid niet vertrouwd werd; de opperbevelhebber van land- en zeemacht, generaal H.G. Winkelman, achtte het vooreerst voldoende wanneer 21 hunner geinterneerd werden. Van ir Mussert vonden justitie en militairen dat hij ‘te onbenullig was om hem de eer aan te doen, tot de 21 te behoren die als staatsgevaarlijk werden opgepakt’Ga naar voetnoot2. Wèl geïnterneerd werd mr M.M. Rost van Tonningen, fanatiek NSB-er, voornaamste woordvoerder van de partij in het parlement. ‘Menigeen’, aldus de minister-president in een radiotoespraak, was alleen maar niet opgepakt, ‘omdat generlei concrete aanwijzing bestond voor het gevaarlijke van zijn optreden.’Ga naar voetnoot3 Er waren dus méér verdachten! Daarbij dacht vrijwel een ieder aan de NSB-ers. Al meer dan zeven jaar lang had de NSB zich met het nationaal-socialistische Duitsland vereenzelvigd. Wat Hitler deed, was welgedaan; | |
[pagina 94]
| |
de bezetting van Denemarken en Noorwegen werd goedgepraat. Waarom, zo vroeg het volk zich af, zou Mussert niet in de voetstappen van Quisling treden? Er werd aan herinnerd dat Quisling in 1935 een Landdag van de NSB bezocht had. Mussert versterkte de indruk dat hij zich op landverraad voorbereidde, toen hij eind April een interview gaf aan een correspondente van het Columbia Broadcasting System, waaromtrent in de pers o.m. meegedeeld werd: ‘Mej. Breckinridge vroeg: ‘In geval van een mogelijke aanval van Duitsland op Nederland, zouden de Nederlandse Nazi's dan Duitse hulp gebruiken om hun doelstellingen in Nederland te bereiken, of zouden zij voor hun Koningin vechten?’ Toen ik, aldus mej Breckinridge, deze vraag de leider stelde, antwoordde hij, dat sinds het Nazi's niet meer werd toegestaan legerofficieren te zijn, zij (de nazi's) absoluut niets anders zouden doen dan zó te gaan zitten, zeide hij, terwijl hij zijn armen over de borst kruiste en in zijn stoel achterover leunde.’Ga naar voetnoot1Kon de landsverraderlijke bedoeling duidelijker uitgedrukt worden? In de eerste week van Mei '40 werden drie gevallen van Duitse spionnage in de pers gesignaleerd; één betrof de voorzitter van de Duitse Kamer van Koophandel voor Nederland, A. Flesche. De Tweede Kamer overwoog, op spionnage levenslange gevangenisstraf te stellen. Op 7 Mei bleek een sluis in het inundatiegebied bij de voornaamste weerstandszône lek te zijn: sabotage, meenden sommige militairen. In aansluiting op reeds genomen maatregelen werd begonnen op de voornaamste autowegen in het Westen des lands zodanig auto's te plaatsen dat er geen Duitse toestellen op konden landen. Opnieuw werden de verloven ingetrokken. De avondbladen van de 8ste berichtten dat de Nederlandse gezant te Washington ‘in geval van nood’ als Nederlands betaalmeester in het buitenland zou optreden, en na gelezen te hebben dat de Lufthansa niet meer op het vliegveld Schiphol bij Amsterdam zou mogen landen, ging men slapen op de avond van 9 Mei 1940.
٭
De oorlog kwam als een verrassing. Had het Nederlandse volk dan niet willen zien wat zich na 1933 in het hart van Europa ontwikkelde? Was het dan voor de tekenen der tijden blind geweest en doof voor het kermen der slachtoffers dat eerst uit Duitsland opsteeg, later uit Oostenrijk, Tsjechoslowakije, Polen, Denemarken, Noorwegen? Ach, na de oorlog was het eenvoudig te constateren met hoe onvermijdelijke rechtlijnigheid het pad naar de afgrond gevoerd had; wie echter als tijdgenoot dat pad volgde, was er niet zeker van waarheen het leidde. | |
[pagina 95]
| |
Struikelend ging het omhoog, omlaag, en een mist van onduidelijke krantenberichten belemmerde vaak het zicht. De angst voor de oorlog deed tegelijk de hoop ontstaan dat die uiterste beproeving niet zou aanbreken. Herinneren de volkeren die na door de eerste wereldoorlog gespaard te zijn, het geweld van de tweede ondergingen, zich nog hoeveel onbezorgdheid er vóór 1939 of 1940 in hun leven was? Men kan haar naief, men kan haar geforceerd noemen - zij was er. ‘De zon noch de dood kan men strak aankijken’, had de Fransman Larochefoucauld opgemerkt; zo stond men, niet in Nederland alleen, ook tegenover de oorlog. Wanneer men al rationeel wilde erkennen dat een Duitse invasie mogelijk, wellicht waarschijnlijk was, dan nog kwam het gevoel tegen zo sombere conclusie in opstand. Trouwens, wat hield het in - invasie, oorlog? Meer dan honderd jaar geleden waren in Europa Nederlandse troepen voor het laatst ten strijde getrokken en na een veldtocht van tien dagen hadden de overgrootvaders en bet-overgrootvaders van het levende geslacht sabel, geweer en sjerp weer opgeborgen. Wat de oorlog, laat staan de moderne oorlog inhield - men wist het niet. Of er landstreken verwoest, ganse steden in puin gelegd zouden worden - het was onbekend. Hoeveel duizenden, tienduizenden, honderdduizenden soldaten en burgers zouden sneuvelen - geen kon het voorspellen. Er was angst voor dit alles. De ervaring die, hoe bitter ook, die angsten tot reële proporties zou terugbrengen, ontbrak. Daarom was het alsof zich op die ochtend van 10 Mei 1940 plots een afgrond opende waarin men met een kreet van schrik tuimelend naar beneden viel, een peilloze diepte in.
٭
Het Duitse opperbevel wilde in de kortst-mogelijke tijd als onderdeel van het grote offensief in West-Europa met pantser- en infanteriedivisies door het Zuiden van Nederland heen de Vesting-Holland bereiken en België binnenzwenken; voorwaarde daartoe was de onmiddellijke verovering van de bruggen over de Maas en het Maas-Waal-kanaal. Bij het krieken van die dag werden op al die bruggen van Maastricht tot bij Arnhem overvallen uitgevoerd door personen die er als burger uitzagen of gekleed waren in Nederlandse uniformen: marechaussées, militaire politie, spoorwegmannen. Op vele plaatsen werd deze list te laat doorzien en moesten de staven die het bericht van het misbruik van burgerkleding en uniformen ontvingen - daarvoor had dus die uniformsmokkel in November '39 gediend! - ijlings maatregelen treffen om de tegenslag op te vangen. In het Westen des lands moest men aan een nog groter crisis het hoofd bieden. | |
[pagina 96]
| |
Duitse parachutisten landden bij de bruggen bij Moerdijk en Dordrecht; andere troepen klauterden in Rotterdam uit watervliegtuigen die op de Maas neerstreken en bezetten de bruggen; het vliegveld Waalhaven werd door parachutisten en luchtlandingstroepen veroverd; tenslotte poogden de Duitsers drie bij Den Haag gelegen vliegvelden, Valkenburg, Ypenburg en Ockenburg op gelijke wijze te bemachtigen teneinde, van daaruit het regeringscentrum binnentrekkend, Koningin, kabinet en militaire topleiding gevangen te nemen. De aanvallen op de drie laatste vliegvelden gelukten slechts ten dele; Nederlandse troepen weerden zich krachtig, één veld bleek drassiger te zijn dan de Duitsers verwacht hadden; al vóór zeven uur in de ochtend cirkelden de toestellen van de latere Duitse aanvalsgolven boven Westelijk Nederland rond, op zoek naar geschikte noodlandingsterreinen; sommige daalden op het strand, andere op de autoweg Den Haag-Rotterdam, weer andere in weilanden bij Delft. Voorzover men deze parachutisten of luchtlandingstroepen niet zelf zag, hoorde men er van. De meldingsposten van de luchtwachtdienst, die niet over eigen ultrakortegolf-zenders beschikten, waren aangesloten op de gewone radio: keer op keer vernam men dat Duitse bommenwerpers, jagers, transporttoestellen naderden of kruisten of parachutisten afwierpen - ongestoord en oppermachtig. Het hield niet op. Jobstijding na Jobstijding. Was men al door de invasie zelf verrast - dubbel verrast werd men door de inzet der parachutisten zo ver van de Duitse grens. Bij de Moerdijkbruggen werd een Nederlands kapitein gewaarschuwd met de mededeling dat de Duitsers strooibiljetten uitgooiden. ‘Deze strooibiljetten bleken mij parachutisten te zijn’, zei hij laterGa naar voetnoot1. Niemand had een beeld van de Duitse operaties. Waar in Westelijk Nederland nog geen parachutisten geland waren, werden ze op zijn minst verwacht. Bevreesd was men niet slechts voor dat nieuwe aanvalswapen op zichzelf; men zag het tevens als een symptoom van onverhoeds, verraderlijk Duits optreden. Wat spookten die Duitsers nog meer uit? Daarbij kwam dat onmiddellijk geruchten de ronde gingen doen dat slechts een deel dier parachutisten in Duits uniform gestoken was; anderen zouden verkleed zijn als boeren, politie-agenten, postbodes, conducteurs, geestelijken, - ja als vrouwen, als nonnen vooral. Wie was vriend, wie vijand? De slagersjongen die naderde, kon wel handgranaten in zijn boodschappenmand hebben! Hoe kon men weten of men, wanneer men Nederlandse burgers of soldaten tegenkwam, geen parachutisten of andere Vijfde Colonnisten voor zich had? In vele streken van het aangevallen land ging men er al op 10 Mei toe over, ieder die men niet vertrouwde - en in beginsel werd niemand meer vertrouwd - een stemproef af te nemen. Wie ‘Scheveningse schippersschool’ of ‘Schippersknecht en scheve schuiten’ foutloos kon uitspreken, was Nederlander. | |
[pagina 97]
| |
In Rotterdam en Den Haag, grote bevolkingscentra, beide onmiddellijk door de vijand bedreigd, was de nerveusiteit het grootst. 's Morgens vroeg reeds hadden de Duitsers het vliegveld Waalhaven en de Maasbruggen in Rotterdam vast in handen. De verovering van Waalhaven werd vergemakkelijkt doordat de commandant van het bewakingsdetachement een deel van zijn troepen zo had opgesteld dat hij een uit de stad komende aanval van NSB-ers kon afweren. Het vliegveld werd zwaar gebombardeerd; de hangars vlogen in brand. De brandweer rukte uit met een fraaie motorspuit. ‘Het van koper blinkend gevaarte werd dadelijk tot een wrak geschoten... Verslaggevers en persfotografen die zich ouder gewoonte per snelle auto naar het terrein van de ‘brand’ spoedden... slaagden er ternauwernood in, op de Rechter Maasoever terug te komen.’Ga naar voetnoot1 Bewoners van Rotterdam-Zuid zagen Rijksduitsers, in het bijzonder leerlingen van de Deutsche Schule, als gids optreden van de luchtlandingstroepen; Duitse soldaten die krijgsgevangen gemaakt werden, bleken in het bezit te zijn van ‘schetsjes van een gebied van 200 bij 200 meter waarin zij moesten opereren. Daarin stonden bepaalde merktekens waar zij zich moesten melden.’Ga naar voetnoot2 Als een lopend vuur verspreidden zich deze mededelingen. Overeenkomstige berichten kwamen van de Maasbruggen. Ook daar was men volstrekt overrompeld. Toen de eerste Duitse soldaten, uit hun vliegtuigen naar de oever gepeddeld, de verkeersbruggen opliepen, vroegen burgers ‘stom verbaasd’ aan een passerend telegrambesteller: ‘Wat zijn dàt nu?’Ga naar voetnoot3 Troepen konden de Duitsers niet meer van de bruggen verdringen: ze waren te zwaar gewapend. Een Nederlands kapitein die met zijn auto over de reeds bezette bruggen de Noordelijke oever bereikte, had - dat verklaarde die bewapening - gezien, ‘dat uit een Zweeds schip, liggende West van de Maasbrug... mortieren, motoren met zijspan, radiotoestellen en andere legergoederen werden gelost’Ga naar voetnoot4. Op het in de Maas gelegen eiland hadden enkele Duitse firma's hun kantoren en magazijnen; algemeen werd aangenomen dat in een deel daarvan Duitse militaire voorraden gevormd waren waarvan de landingstroepen een dankbaar gebruik maakten. Op het kantoor van de kantonnements-commandant Rotterdam wist men niet hoe men het dodelijk gevaar dat zich onverwacht geopenbaard had, terstond kon bezweren. De stemming was nerveus. Toen de com- | |
[pagina 98]
| |
mandant niet onmiddellijk verscheen, werd verondersteld dat hij op het hoofdbureau-van-politie gevangen zat. Alarmerende berichten ‘stroomden binnen, zowel telefonisch als gebracht door burgers, omtrent vermeend optreden van parachutisten in verschillende delen van de stad en omtrent schieten uit huizen door onbekende personen.’Ga naar voetnoot1 De bevolking, verbijsterd door het oorlogsgeweld, meende dat de Duitsers al tot in het hart van de grote havenstad doorgedrongen waren. Ieder duchtte de Vijfde Colonnisten. Gaven zij elkaar tekenen? Voor het huis van een politie-agent die volgens voorschrift de blauwe waarschuwingsvlag gehesen had, verzamelde zich een opgewonden menigte, ‘menende dat er seinen aan Duitse vliegtuigen werden gegeven’Ga naar voetnoot2. Huiszoekingen werden bij honderden uitgevoerd, vooral op adressen waar NSB-ers woonden. Men klom in kelders en op daken; wie er verdacht uitzag werd aan de politie overgegeven. ‘Vele malen’ werd daarbij door militairen op politieagenten geschoten, omdat zij het politie-uniform niet kenden of herkendenGa naar voetnoot3. Het personeel van het Amerikaans consulaat werd ingerekend; men had leden er van Duits horen spreken. Eerst in de loop van de dag slaagden de Nederlandse militairen er in, een gesloten afweerfront aan de Maas op te bouwen. Ook in Den Haag was de spanning groot, die 10de Mei. Niemand had verwacht dat de residentie direct in gevaar zou komen; de verdediging van de stad was niet voorbereid, klare bevelsvoering ontbrak. De troepen bestonden grotendeels uit jonge recruten die verspreid in depot lagen, de commandanten wisten niet van welke kant de Duitsers die op vele plaatsen buiten de stad daalden, zouden opdagen. Al voor zes uur 's morgens werden bewakingscordons om het centrum gelegd; de minister van buitenlandse zaken, mr E.N. van Kleffens, die zich naar zijn departement moest begeven om er het Duitse ultimatum in ontvangst te nemen, moest in de vroegte twintig minuten ‘onderhandelen’ en persoonlijk het hoofdkwartier van de generale staf opbellen voor hij door even nerveuze als achterdochtige wachtposten doorgelaten werdGa naar voetnoot4. Het was omstreeks diezelfde tijd, zes uur in de vroege ochtend, dat aan de commandant van de luchtverdediging een dossier voorgelegd werd dat men in het wrak van een Duits transport-toestel aangetroffen had, neergestort in de Adelheidstraat in het Bezuidenhoutkwartier. Het bleek stukken te bevatten van de 5de compagnie-2de bataljon van het 65ste Duitse infanterieregiment. Een aanvalsbevel hield in, ‘op bevel van de divisie van het Zuidwesten uit op te rukken naar het regeringscentrum’; een lijst van garages in het Zuidwestelijk deel van Den Haag was er bij- | |
[pagina 99]
| |
gevoegd: hoe kwamen die Duitsers aan al die adressen? Schetskaarten gaven aan hoe men van het vliegveld Ockenburg, aldaar vóór de stad gelegen, het snelst het Koninklijk Paleis kon bereiken alsmede Scheveningen, waar de Koningin een villa bezat. Het meest verontrustend was een in het dossier voorkomend bataljonsbevel waarin onder andere stond: ‘In het aanvalsgebied zijn Duitse burgers ingezet met speciale opdrachten. Zij bezitten een doorlaatbewijs volgens onderstaand model. Hun moet door de troep iedere gevraagde ondersteuning verleend worden. Intensieve instructie hieromtrent is noodzakelijk.’Het model doorlaatbewijs ontbrak, maar dat de vijand handlangers had ingezet, was duidelijk. Hoeveel? Stellig velen! Waarom was anders ‘intensieve instructie’ nodig van de ganse troep? Men moest op een uitgebreide Vijfde Colonne voorbereid zijn die het op Koningin en regering gemunt had! De waakzaamheid werd tot het uiterste opgevoerd. De ministers, alle bijeen in het departement van economische zaken, werden gedwongen naar de schuilkelder af te dalen. De minister van sociale zaken die liever in zijn werkkamer bleef zitten, kreeg van de commandant van de bewakingstroepen te horen dat dit niet geduld kon worden; ‘er waren berichten over een dreigende overval van het departement’Ga naar voetnoot1. Reeds hielden officieren vol dat op hen geschoten was terwijl ze zich naar hun post begaven; er waren er onder hen die van hun pistool gebruik moesten maken om burgers die hen trachtten tegen te houden, tot wijken te brengen. De onzekerheid nam van uur tot uur toe, bevorderd door het gerucht, dat hooggeplaatste Nederlanders - de president-directeur van de KLM, de directeur-generaal van het Staatsbedrijf der PTT - als verrader ontmaskerd waren. De algemene nerveusiteit werd aangewakkerd door het betrekkelijk isolement waarin de burgerij kwam te verkeren. De meeste telefoonverbindingen werden afgesneden, de bestelling van brieven, briefkaarten en drukwerken gestaakt; alleen kranten en periodieken werden nog bezorgd. Het nieuws dat zij brachten, was gelijkluidend, mager en verontrustend. Men zat aan de luidspreker en hoorde de deprimerende berichten van de luchtwachtdienst. Voorts werd in radio en pers gewaarschuwd tegen personen die in Den Haag het gerucht verspreidden dat het drinkwater vergiftigd zou zijn; deze onverlaten moesten gearresteerd worden. Het algemeen hoofdkwartier deelde mee dat met de vijand ‘nooit of te nimmer’ onderhandeld zou worden; ‘alle berichten die van het tegendeel spreken, zijn vals en dienen slechts om verwarring te stichten’. De berichten omtrent de landingen van parachutisten hielden de ganse nacht aan - uit het centrum, uit het Zuiden, uit het Westen van het land, van overal werden ze gerapporteerd. Het eerste legerbericht dat - met spanning verbeid - eerst op 11 Mei verscheen, klonk nog hoop vol. Het bevestigde overigens | |
[pagina 100]
| |
de Vijfde-Colonne-actie, door te melden dat in een Duitse pantsertrein Nederlandse uniformen aangetroffen waren en dat in Den Haag ‘een poging tot overrompeling van het hoofdcommissariaat van politie volkomen mislukt’ was; ‘aldaar’, zo berichtte het communiqué tevens, ‘is uit enkele huizen, bewoond door Duitsers die tot dusverre gastvrijheid genoten hebben in ons land, op Nederlandse militairen geschoten. Hieraan is op doeltreffende wijze een einde gemaakt’. Op diezelfde tweede oorlogsdag werd 's avonds door het algemeen hoofdkwartier bekend gemaakt dat in Den Haag woonachtige Duitsers getracht hadden, vanuit een huis aan de Suezkade naar het centrum op te rukken; naar het huis teruggejaagd, waren ze daar met een kanon beschoten, ‘waarna de Duitsers die nog in leven waren, zich hebben overgegeven’. Voorts was, naar officieel meegedeeld werd, bij de residentie een afdeling van het Nederlandse leger ‘beschoten door een groep personen, die ten deel in burger, ten deel in Nederlandse uniformen gekleed waren’. Het ANP waarschuwde dat ‘valselijk onder de naam van het ANP alarmerende en sensationele berichten omgeroepen’ waren: men moest voortaan goed op de stemmen der drie vaste omroepers letten. In welk land, in welke eeuw leefde men, dat dergelijke dingen konden geschieden! En hoe moest men zich beschermen tegen gevaren, zo alom-tegenwoordig, streken zo achterbaks! Dat Rijksduitsers en NSB-ers terstond onschadelijk gemaakt moesten worden, stond als een paal boven water.
٭
De Nederlandse justitie had zich vanaf 1938 grote moeite gegeven, lijsten aan te leggen met de namen en adressen van al degenen die onbetrouwbaar geacht werden: voor het ganse land ongeveer vijftienhonderd Rijksduitsers en een achthonderd Nederlanders, meest NSB-ers. In de ochtend van 10 Mei werd om 5 uur het codetelegram verzonden waarbij de procureurs-generaal gemachtigd werden, deze 2300 personen in hechtenis te nemen. De opperbevelhebber van land- en zeemacht bepaalde dat alle overige Duitsers of ‘vreemdelingen van Duitse oorsprong’ binnenshuis moesten blijven: bij hen bevonden zich enkele tienduizenden Joodse réfugiés en politieke vluchtelingen. Arrestatieploegen werden geformeerd en de politie-auto's begonnen rond te rijden. Een NSB-er die zelf iets later gearresteerd zou worden, zag in Leiden hoe, 's morgens om half zeven al, een Duitser opgehaald werd: ‘De straat [werd] aan weerskanten afgezet, een groepje soldaten stelde zich op voor het huis, bajonet op het geweer en het geweer in de aanslag. Daarna werd het huis omsingeld en tenslotte ging iemand aanbellen. Toen de deur geopend | |
[pagina 101]
| |
werd, stormden er meteen een paar naar binnen om weldra met de bewoner terug te keren. Gelukkig was dit een heel kalme man, die de soldaten rustig hun gang liet gaan en zelf bedaard een cigaretje ging staan roken. Na een half uurtje werd gevangene weggevoerd, omringd door militairen, waarvan er één een doos van een Philipstoestel droeg, gevuld met in beslag genomen dingen... Een paar minuten later had iedereen ‘gehoord’, dat in de Philipsdoos een geheime zender geborgen was, die nu in beslag was genomen.’Ga naar voetnoot1Het feit dat de gevaarlijk geachte elementen al zo vroeg gearresteerd werden, was niet bekend. Maar wat betekende ‘gevaarlijk’? Elite NSB-er was immers landverrader, elke Rijksduitser Vijfde Colonnist! Wie zich geroepen voelde of bevoegd oordeelde, ging mee arresteren. ‘Iedereen heeft toen maar gegrepen, de soldaten, de sergeanten, de luitenants, de burgemeesters’Ga naar voetnoot2. De behandeling was plaatselijk verschillend, soms correct, soms niet: vooral in de grote bevolkingscentra konden velen hun gevoelens niet bedwingen wanneer ze de volgelingen van Adolf Hitler en Anton Mussert zagen wegvoeren. De haat was het grootst tegen de NSB-ers: ‘Er wordt gebruld: ‘Handen omhoog!’ Er worden nationaal-socialisten met hun vrouwen en kinderen de trappen afgejaagd. Voor de deur moeten zij, ten aanschouwe van de gehele buurt, met de handen omhoog wachten tot de huiszoeking voorbij is. Geladen revolvers, geweren met bajonetten moeten hen in bedwang houden. Iedere beweging wordt als ‘aanval’ beschouwd. ‘Handen uit de zakken!’ - ‘Bekken dicht of de kogel!’ - ‘Vuile landverraders hou je smoel!’- ‘Ze moesten jullie allemaal verzuipen!’’Ga naar voetnoot3Zoveel mensen werden gearresteerd dat de organisatie in het honderd liep. In het ressort Amsterdam waar men op ruim achthonderd geïnterneerden gerekend had, werden het er meer dan zesduizend; daar kwamen uit de andere ressorten des lands nog duizenden bij. ‘In die vijf dagen zijn er onbeschrijfelijke toestanden geweest.’Ga naar voetnoot4 Enkele gearresteerden werden door zenuwachtige militairen neergeschoten. Maar de verontwaardiging tegen hen die met de vijand heulden, was ook zo intens! Ze mochten blij zijn dat ze niet meteen tegen de muur gezet werden! Merkwaardig was het dat de arrestaties die de eerste twee oorlogsdagen uitgevoerd werden, geen opluchting teweeg brachten. Eerder werd de stemming van dag tot dag nerveuzer. Dat was mede een reactie op het uitblijven van gunstig nieuws waaronder ook de troepen te lijden hadden. Voor de vuurdoop staande in de strijd tegen een geducht vijand hadden zij het al moeilijk genoeg! Alle symptomen van werkelijke of vermeende Vijfde-Colonne-activiteit verhoogden nog de spanning. Ze hadden het gevoel dat overal parachutisten geland waren en dat er geen dorp of stad | |
[pagina 102]
| |
was waar niet door burgers uit huizen geschoten werd of des nachts lichtsignalen werden gegeven. Een ongeteld aantal huiszoekingen werd uitgevoerd - nergens betrapte men een verdekt opgesteld scherpschutter, nergens vond men een haastig weggeworpen geweer of pistool. Raadselachtig! Duivels-goed verstopten die aanvallers zich! Want geschoten wèrd er! Ook bij het leger zoemden de geruchten rond. Er waren hoopvolle: de Engelsen waren met sterke eenheden geland; aan andere sectoren dan aan de eigen sector waren de Duitsers met zware verliezen teruggeslagen; hulp was in aantocht. Op Pinkstermaandag, de vierde oorlogsdag, toen de Duitsers de vitale stellingen aan de Grebbeberg bijna doorbroken hadden, werd daar nog ‘de koffie warm gehouden’ voor ‘vijfduizend Fransen’ die binnen enkele uren de eigen, vermoeide troep zouden aflossenGa naar voetnoot1. Er waren ook sombere, angstig-makende geruchten. Bij diezelfde Grebbeberg, waar de druk op het Nederlandse leger zo groot was dat een deel der troepen in paniek terugvluchtte, vertelde men elkaar dat blauwe bollen, met gas gevuld, uit de lucht kwamen vallen: tegen de onbewolkte hemel kon men die natuurlijk niet waarnemen. De inundaties waren gesaboteerd. De leeuwen van Ouwehands Dierenpark liepen vrij rond door de bossen; één had een groepje soldaten ‘gruwelijk’ aan het schrikken gemaakt: ‘de meesten van ons gingen aan de haal, maar de anderen hebben de leeuw neergeschoten’Ga naar voetnoot2. De verwarring steeg voortdurend: ‘Reeds de eerste dag komt het gerucht, dat de regering gevlucht is. Personen van naam in onze samenleving zijn vermoord. De Duitsers zijn bij Zandvoort geland... Er is geen commandant in het Nederlandse leger te noemen, of hij is volgens het gerucht althans éénmaal gesneuveld. Over wegen, waarlangs onze troep moet marcheren, is gifgas waargenomen. Wanneer bonbons gevonden worden, moeten die worden vernietigd, want zij zijn zeker vergiftigd. In onze granaten zou zand in plaats van kruit zitten. Kazematten zouden bij het eerste schot al in elkaar gezakt zijn, omdat het beton niet goed was.’Ga naar voetnoot3Elders werd verteld dat de handtassen van alle vrouwen gecontroleerd moesten worden omdat erhandgranaten in zaten of dat men moest uitkijken naar Duitse soldaten in Nederlands uniform, ‘doch zonder beenwindsels’, of dat een luxeauto met een bepaald nummer terstond onder vuur genomen moest worden. ‘Je wist tenslotte niet meer wat je moest geloven’Ga naar voetnoot4. In het algemeen nam de troep spoedig aan dat terugtocht en tegenslag te wijten waren aan verraad en sabotage. Als overal Vijfde Colonnisten waren, waarom dan niet ook in het leger? Enkele officieren en minderen werden gearresteerd onder verdenking tot de Vijfde Colonne te behoren. Minstens twee hunner werden zonder vorm van proces neergeschoten. | |
[pagina 103]
| |
Het opzienbarendste geval van die aard deed zich in Dordrecht voor waar een broer van Mussert, overste J.A. Mussert, kantonnementscommandant was. Hij ging door voor pro-Duits; zijn vrouw colporteerde met Volk en Vaderland. ‘Hoe was het mogelijk’, riep men uit, ‘dat deze man op zulk een verantwoordelijke post geplaatst was!’ En juist daar gingen de bruggen verloren! De spanning in Dordrecht, dat midden in de zône gelegen was, waar Duitse parachutisten neerkwamen, steeg van dag tot dag. Er werd in de stad zoveel geschoten dat bevel gegeven werd binnenshuis te blijven en ramen en deuren dicht te houden. ‘Allerlei personen tegen wie bij onderzoek niets bleek in te brengen, werden naar het politiebureau gebracht. Zelfs mensen van onze eigen diensten, brandweer bijvoorbeeld, werden opgebracht omdat ze een ‘uniform’ droegen.’Ga naar voetnoot1 Toen op Maandag 13 Mei tanks vanuit het Zuiden naderden, beweerde overste Mussert dat het Franse waren; het bleken Duitse te zijn die men toen niet meer kon tegenhouden. Verraad! De broer van de leider der NSB werd daags daarna bij Dordrecht door een Nederlands officier met pistoolschoten gedood. ‘Eén verrader minder!’ In het Westen des lands was op Zondag 12 en Maandag 13 Mei de nerveusiteit het grootst. Men had het gevoel, niet opgewassen te zijn tegen het Vijfde-Colonne-gevaar; had men het vuur op één plek uitgetrapt, dan laaide het op tien andere weer op. Geruchten stroomden aan: vlees en drinkwater waren vergiftigd; Vijfde Colonnisten deelden vergiftigde bonbons en sigaretten rond; hele steden lagen al in puin. Van hen die die geruchten wantrouwden, waren er velen die wèl overtuigd waren dat zij door handlangers van de vijand opzettelijk rondgestrooid werden. Zo verspreidde zich in de hoofdstad, Amsterdam, op Pinksterzondag 12 Mei '40 het gerucht dat de sirenes van de luchtbescherming defect waren; ‘ik zie nog’, schreef, in Engeland aangekomen, een vluchteling uit Nederland, ‘de man lopen, die, terwijl hij door de straat kwam aanrennen, dat alarmerend nieuws verspreidde. ‘Hoe weet U dat?’ ‘Het is een waarschuwing van het politiebureau! Vertel het verder!’ Het rondstrooien van dit speciale gerucht was een meesterlijk stuk organisatie van de kant van de Vijfde Colonnisten. Het gerucht werd op ongeveer hetzelfde tijdstip op verschillende punten in Amsterdam ‘in omloop gebracht’, en verspreidde zich als een lopend vuurtje. Het was natuurlijk volkomen vals, maar had zijn verwoestende uitwerking op het moreel van de bevolking.’Ga naar voetnoot2Beweerd werd dat verschillende Duitse parachutisten in de stad binnengedrongen maar, gelukkig, overmeesterd waren; dat in een kamer in het Hôtel de l'Europe ‘magnesiumbommen’ gevonden waren waarmee men | |
[pagina 104]
| |
lichtsignalen kon geven aan Duitse bommenwerpers; dat de Vijfde Colonnisten met krijt strepen op straten en muren hadden getrokken die geografische aanwijzingen inhielden - en in bepaalde wijken van de stad werden die tekens al haastig weggeschrobd. Elders mocht men niet meer met de handen in de zak lopen: er mocht in die zak eens een handgranaat verborgen zijn! In Den Haag was de angst voor de Vijfde Colonne nog acuter: men wist daar de vijand in de onmiddellijke nabijheid. Op 11 Mei werd er in de straten zo druk gevuurd dat de troepen de indruk hadden een algemene opstand van NSB-ers te bestrijden. Er was ‘volop NSB-jacht over daken en in portieken’Ga naar voetnoot1. Het drukst werd geschoten bij het flatgebouw in de Zeestraat waar zich Vijfde Colonnisten verschanst zouden hebben. Doch overal zag men ‘auto's met karabijnen uit de portieren, agenten met revolver in de vuist: ‘Handen op!’’Ga naar voetnoot2 Niemand wist waar de vijand zich precies bevond; overal werd hij aanwezig geacht. Om het departement van economische zaken waar de ministers in de schuilkelder bij een schoolatlas het oorlogsverloop volgden, werden barricaden opgeworpen. De minister-president en de minister van defensie die zich omstreeks het middaguur naar de Koningin wilden begeven, konden niet vertrekken: de rit door de stad werd te gevaarlijk geacht. ‘Op een gegeven ogenblik werd er zelfs ‘gas!’ en ‘brand!’ geroepen.’Ga naar voetnoot3 De militaire hoofdkwartieren werden overstelpt met alarmerende berichten. Ze bleken veelal niet juist te zijn doch niemand had een goed overzicht van de werkelijke toestand. ‘Om ongeveer half een wordt er plotseling op het Lange Voorhout geschoten. Uit het raam ziet de opperbevelhebber van land- en zeemacht trams, die plotseling stilhouden en burgers, die ijlings dekking zoeken in de schuilkelder tegenover het Algemeen Hoofdkwartier, kortom er is iets aan de hand, maar wat? De Generaal gaat persoonlijk naar buiten. Het gehele dekkingsdetachement ligt plat ter aarde; een man wil schieten. De Generaal vraagt waarop hij wil schieten. De man antwoordt: ‘Op een man in het gebouw aan de overkant, die komt telkens voor het venster, hij doet zo verdacht...’ Het raam was gesloten. Een patrouille, zekerheidshalve in het gebouw gezonden - het Departement van Financiën nog wel - kan niets verdachts ontdekken.’Ga naar voetnoot4 Op de derde oorlogsdag, Zondag 12 Mei, werd de toestand in Den Haag nog verwarder. De politie zou ook al onbetrouwbaar zijn; jeugdige leden van de Burgerwacht begonnen haar te ontwapenen. De militaire bevelhebbers kwamen die dag tot de conclusie dat zij straf moesten ingrijpen, wilden zij een algemene chaos voorkomen. Gelast werd, deuren, ramen en vensters dicht te houden; men mocht op straat niet blijven staan; de | |
[pagina 105]
| |
troep werd vaster in de hand genomen. Daags daarna werd er reeds aanzienlijk minder geschoten. De militairen hadden overigens in aansluiting op de vondst van Duitse stukken in de Adelheidstraat op 10 Mei, op de 12de een overeenkomstig, maar veel dikker dossier voorgelegd gekregen, aangetroffen onder het lijk van een Duitser bij het vliegveld Valkenburg. Het had toebehoord aan de inlichtingen-officier (Ic) van de 22ste Duitse luchtlandingsdivisie en bevatte reeksen Duitse spionnageberichten, vele afkomstig van de Duitse militaire attaché in Den Haag, een opsporingslijst (Fahndungsliste) van kennelijk te arresteren personen, lange lijsten van garages in Den Haag, kaarten waarop niet alleen de voornaamste nutsbedrijven met pijlen aangegeven waren doch ook de schuilplaats van de Koninklijke familie en de woonhuizen van minister-president en ministervan-defensie; dan was er weer een bevel bij betreffende de ‘burgers’ die ‘met speciale opdrachten’ ingezet waren, en van het er bij behorend doorlaatbewijs vond men een exemplaar, luidend: ‘De......’De rest van de regel was opengelaten; hier moest een naam ingevuld worden; ‘...heeft bij de uitvoering van speciale opdrachten het recht, de Duitse linies te passeren. Aan alle troepenonderdelen wordt verzocht, hem iedere ondersteuning te geven. Dit doorlaatbewijs is alleen geldig tezamen met een van een foto voorzien persoonsbewijs.’Het gevonden exemplaar, ondertekend door generaal Graf Sponeck, droeg een hoog nummer: 206. Bewijzen temeer voor de omvang der Vijfde-Colonne-actie die de militairen in Den Haag, zo meende men, ternauwernood baas waren geworden! Ook in Rotterdam luwde de grootste nerveusiteit eerst op Maandag de 13de. Tevoren was in de stad voortdurend geschoten. Militairen en politietroepen hadden het vuur van onbekenden beantwoord - Vijfde Colonnisten, ‘onbedreven schutters’; ‘iedere knal wekte een grote walging voor die mensen die de naam Nederlanders niet meer waard zijn.’Ga naar voetnoot1 Was het wonder dat, toen op Dinsdagavond 14 Mei '40 na het grote bombardement van Rotterdam bekend gemaakt werd dat de opperbevelhebber van land- en zeemacht, generaal Winkelman, besloten had, de strijd overal behalve in de provinde Zeeland te staken - was het wonder, dat dàt bericht bij uitstek in brede kring gewantrouwd werd? Er zou immers ‘nooit ofte nimmer’ met de vijand onderhandeld worden! In Schagen benoorden Alkmaar werd door de politie in aanwezigheid van | |
[pagina 106]
| |
de burgemeester het bulletin bij de Schager Courant, waarin de capitulatie gemeld werd, verwijderd: onjuist! ‘Men riep, men juichte en zong zelfs spontaan het Wilhelmus.’Ga naar voetnoot1 In Den Haag reden troepjes soldaten door de stad, schreeuwend: ‘Wij zijn verraden! Wij vechten door!’Ga naar voetnoot2 Elders had men ‘zelf gehoord’, dat generaal Winkelman het capitulatiebericht tegengesproken had. De Commandant-Zeeland liet officieel bekend maken dat het vals was. In de meeste plaatsen echter werd het bericht slechts korte tijd gewantrouwd of zelfs met opluchting vernomen. Hoe het oorlogsverloop precies geweest was in de vijf dagen - vijf eeuwen schenen het - die men achter de rug had, wist men met; ontzet vertelde men elkaar verhalen van bloedbaden, aangericht onder de Nederlandse troepen en burgers: honderdduizend man zouden gesneuveld zijn en alleen al in Rotterdam tienduizenden in de ruïnes omgekomen. Duidelijk was het: die strijd kon men niet volhouden, tegen die vijand was men machteloos. De opmars van zijn divisies had men misschien kunnen vertragen; was alles goed gelopen, men had, zo meende men, met voldoende steun van Frankrijk en Engeland de Vesting-Holland lang kunnen verdedigen. De Duitse overmacht en de verraderlijke Vijfde Colonne hadden al die plannen overhoop gegooid en een worsteling die men weken, ja maanden had willen volhouden, doen ontaarden in een verwarde débâcle, een catastrofe, die in -vijf dagen tijd geëindigd was met het verspelen der vrijheid.
٭
De verschijnselen die men bij de invasie van Nederland had menen te ontwaren, deden het begrip ‘Vijfde Colonne’ eerst tot volle wasdom komen. Zijn Spaanse oorsprong was vergeten, zijn inhoud vaag; alles vatte men er onder samen wat met een ‘normale’, ‘fatsoenlijke’ oorlogvoering in strijd was: grootscheepse spionnage, het werven van aanhangers en de vorming van militaire voorraden in het te bedwingen land; dan, tijdens de overval, misbruik van het uniform van de tegenstander of operaties door strijders in burgerkleding, aanvallen niet alleen aan, maar achter het front door middel van een luchtmacht die parachutisten bij duizenden afwierp; het wekken van paniek door het vergiftigen van levensmiddelen, het zaaien van verwarring door valse orders, valse berichten, valse geruchten. Al deze Vijfde-Colonne-daden zag men geenszins als toevallige overtredingen, gepleegd door een vijand die zich overigens aan de regels van het militaire spel hield - deze vijand hield zich aan geen enkele regel: weerloze | |
[pagina 107]
| |
vrouwen en kinderen, ontwapende krijgsgevangenen dreef hij voor zich uit, wanneer hem dat in zijn boze kraam te pas kwam. Het Vijfde-Colonne-wapen was zijn aanvalswapen bij uitstek, de wezenlijke vorm van de nationaal-socialistische militaire aggressie. Dat was, zo zag men het, in Nederland nog helderder aan de dag getreden dan in Noorwegen; in Noorwegen hadden Quisling, Sundlo en enkele hoge burgerlijke en militaire autoriteiten het land aan Hitler verraden; daar was de coup, zoals men gelezen had, geslaagd dank zij de ‘volstrekte contrôle’, uitgeoefend ‘door een handvol personen op sleutelposities in het bestuursapparaat en op de vloot’. Maar in Nederland had Hitler een massale, tienduizenden personen omvattende Vijfde Colonne gemobiliseerd en ingezet - Rijksduitsers en NSB-ers die vanuit ontelbare hinderlagen de Nederlandse troepen beschoten, nauw daarbij samenwerkend met parachutisten die zich in onopvallende vermommingen in het strijdgewoel mengden: bakkersknechts, priesters, landbouwers, politieagenten, tramconducteurs, brievenbestellers - geen vakkleding was er of ze was door de Vijfde Colonne misbruikt. Iedere vriend kon vijand zijn. Dat was het beeld dat zich in de dagen van 10 tot 14 Mei 1940 aan het verbijsterde Nederlandse volk openbaarde en dat, door pers, radio, brief en verhaal aan de vrije buitenwereld doorgegeven, een springvloed van angst en spanning deed ontstaan die niet alleen aan Seine en Theems maar ook aan de Hudson en de Rio de la Plata harten en geesten van millioenen overspoelde. |
|