| |
| |
| |
V
Waarin de held zich op idealistische motieven verlooft en die verloving gebruikt als tuchtmiddel tegen onwaarachtigheid en baatzucht. - Geestelijk bondgenootschap met een ontaarden, aanstaanden schoonvader.
De waard van ‘Hotel Carlecas’ had op het bal van een liefhebberijtoneelvereniging kennis gemaakt met een meisje, dat de grenzen van de ouwe-jongejuffrouwschap bedenkelijk naderde. Ze was zeer jeugdig en laag gekleed, giechelde onophoudelijk als een bakvis en keek tot zijn grote ontsteltenis verleidelijk uit haar ooghoeken naar hem. Een vage vriend en geestverwant had hem aan haar voorgesteld en haar blijkbaar een uiterst optimistische kijk op zijn persoonlijkheid gesuggereerd. Zij kwam hem vragen voor beide schrikkelwalsen van het bal, hing aanmoedigend tegen hem op en keek ondeugend. Zij informeerde of hij een zoon was van die grote zaak in de Jacobstraat.
| |
| |
‘Ja,’ bekende Piet, ‘dat ben ik. Maar ik ben d'r niks groos op, en zullie helemaal niet, juffrouw.’
‘Noem me maar Miep’ zei het oude meisje trouwhartig. ‘En wat is er dan?... Ben je met je familje gebroeljeerd?’
Piet voelde de lust in zijn vingers kriebelen deze om haar lange hals te leggen en die dicht te knijpen om eens te horen of ze soms ook in stadhuiswoorden om hulp zou roepen. Somber antwoordde hij: ‘Ik ben de verloren zoon.’
‘De verloren zoon?... Hoe dat zo?’
‘Ik deug niet.... ik ben een suzjet zeggen ze.’
‘U?’ vroeg ze verbaasd, maar herstelde dadelijk de aanmatigende vertrouwelijkheid. ‘Jij?... Nou dat is ook wat! Iedereen kan toch dadelijk zien, dat je een gedistilleerde man bent, een echte sjentelman.’
Tegen zoveel diepe mensenkennis was Piet niet bestand. Hij lachte hinnikend en drukte haar dichter aan zijn zwarte colbertjasje.
‘Sepéren we samen?’ vroeg ze aanhalig.
Piet voelde, dat hij te ver gegaan was, schrok en bekende, dat hij alleen een paar losse kwartjes in zijn vestjeszak had: z'n portemonnaie had ie per abuis in z'n andere broek laten zitten. Miep lachte gul.
‘Ik dacht wel dat je verstrooid was,’ zei ze. ‘Intellizjente mannen zijn altijd verstrooid. Maar ik heb nog een tientje in mijn tasje. Waarom zou een dame ook niet eens mogen betalen?... ik ben niet zo consusioneel.’
‘Da's fideel van je,’ zei hij, ‘maar het stuit me tegen de borst, 't is niet komielfo....’
| |
| |
Toen zij aandrong, verzette hij zich niet meer, maar accepteerde met een frons tussen zijn ogen, waarom zij lachen moest en die zij met alle geweld met een spitse wijsvinger moest wegstrijken. Zij vroeg hem naar zijn hotel.... hij had immers een hotel? O ja, een aardig klein hotelletje. Of het goed ging? Och, de tijd in aanmerking genomen ging het nog zo kwaad niet.... Hij deed er ook nog zaken bij, had hun gemeenschappelijke kennis verteld? Ja, dat ook.... hij was aan de beurs geen onbekende.... De gemeenschappelijke kennis zat aan een ander tafeltje grinnekend toe te zien naar haar vastberaden omsingelingspogingen. Na de fles wijn kwam Piet langzamerhand los. ‘Hotel Carlecas’ en zijn zaken bloeiden op onnavolgbare wijze tot steeds groter welvaart aan en hij kwam te weten, dat haar ouders een schoenenzaak hadden in de naburige grote stad, dat het voor een zakenman veel beter was getrouwd te zijn en dat zo'n heel jong ding niks gedaan was als vrouw van een hotelhouder.... dat gaf maar gevaarlijke complicaties en het waarborgde ook geen préstige tegenover het personeel. Piet had er veel schik in. Of ze de volgende dag eens naar zijn hotel mocht komen kijken?... Nee, nee, dat moest ze beloven niet te doen: de boel werd juist van binnen en van buiten geschilderd en behangen, hij moest zelf vroeg op reis en bovendien: ze moest aan haar goede naam denken; een jong meisje dat een bezoek bracht aan den ongehuwden waard van een hotel, nee, dat ging niet, de mensen kletsen zo gauw, eer was teer, en hij wou haar niet in opspraak brengen. O, dat vond ze delle- | |
| |
kaat! Hij was een edel mens, zou hij haar eens opzoeken, als hij in de stad kwam?
Haar lieve ouders zouden dat zeker zeer apperciperen en zij.... nou dat wist ie toch wel, nietwaar Piet.... Natuurlijk! Hij kwam vast. Hij kwam haar het tientje terugbrengen.
Toen hij haar thuisbracht, aan het adres waar zij logeerde, gaf hij haar een zoen, waar zij van kreunde en lei haar het stilzwijgen op over hun pas ontloken gevoelens en zijn persoon.
In de loop van de volgende week zou hij haar thuis komen bezoeken, Donderdag tegen een uur of vijf. Onderweg naar huis liep hij te grinniken. Ze wou met alle geweld een avontuur beleven.... nou, ze zou er een hebben.... Als hij zich Donderdags presenteerde en hij werd niet de deur uitgetrapt, was Miep nog altijd overtuigd van zijn voortreffelijkheid en maatschappelijke positie. Een schoenenzaak. Om je dood te lachen!...
Net zulke individuen als die stink-familie van hem.... En die overjarige tante wou hem aan de haak slaan. Met z'n welbeklante hotel en z'n beurszaken. Niet slecht. Hij kon ze best eens wat aandoen, haar en die schoenenzaak.... Ze wou prestige over z'n personeel hebben.... Hij zou Blauwe Janus bij gelegenheid eens waarschuwen.
Piet werd niet de deur uitgetrapt toen hij Donderdags kwam. Integendeel. Hij werd met vlag en wimpel binnengehaald. De moeder had zich nog bonter opgesmukt dan haar dochter, zij brouwde oneindig deftig en boog echt. De vader deed stug, hij keek onder zijn
| |
| |
borstelige wenkbrauwen wantrouwig naar den vreemden meneer, die zo keurig in de kleren zat en zich zo zwierig bewoog en uitheemse complimenten maakte. Piet zag zijn brede handen met de platte vingertoppen vol zwarte groefjes en hoe hun polsen gehinderd werden door de scherpe randen van de half versleten, stijf gestreken manchetten waarin hij waarschijnlijk nog getrouwd was. Hij mocht den oude dadelijk, maar moeder en dochter had hij met plezier vergif gegeven.
De ‘zaak’ waarover Miep met zoveel bravoure gesproken had, was om te gillen: anderhalve nieuwe schoen en voor de rest opgelapte ouwe, tweede-hands trappers voor de armoedzaaiers van het volksbuurtje. En er naast was een hokje, waar ‘meneer’ met een leerjongen schoenen repareerde en zo goed en zo kwaad als het ging van oude nieuwe maakte. Een prachtzaak!... Een élitewinkel wat je noemt! Met een ‘maatafdeling’ had de dochter gezegd!...
Maar het salonnetje stond stijf van de pluche crapaudjes, een canapeetje, een licht mahoniehouten buffetje met overal spiegelglas en onontwarbare krullen, waar je duizelig van werd, een penanttafeltje met griezelige nagemaakte bloemen en stenen prulletjes. Net zo'n salonnetje, als Piet van ouds kende en waar hij in zijn wensdromen grote keien in rondsmeet tot alles in scherven en splinters lag. Doch hij deed aanminnig, brouwde mee, roekekoede met de moeder en keek verliefd naar de geelachtig blozende, zacht giechelende dochter. Eindelijk, aangestoten door zijn
| |
| |
vrouw, deed de ouwe baas brommend zijn mond open en vroeg of meneer een bittertje gebruikte.
‘Nou vader, daar zeg ik geen nee op,’ lachte Piet en vergat met de aardappel in zijn keel te werken.
‘Hij zegt al vader,’ fluisterde Miep haar moeder hoopvol in en deze streelde haar over het onschuldige hoofd en zei half luid op vertederde toon: ‘Zulke kinderen toch.’ Piet zag, dat de vader net zo hard rilde als hij en vond hem sympathieker dan ooit. Hoe verdroeg die vent zo'n paar opgetuigde oorlogsschepen de hele dag om zich heen? Zou de stakker nooit eens zin hebben om met zijn schoenmakershamer te gaan slaan?...
Er was niet te veel in het zuinige karafje, en Piet stuurde den loopjongen er op uit om een half kannetje te halen. Hij moest blijven eten en voerde den ouden schoenmaker zoetjes aan dronken. Daar werd hij spraakzaam van en hij vertelde hengelaarsverhalen waar zelfs Piet geslagen van zat, maar heel rustig, met het accent van de waarachtige waarheid en een stiekeme binnenpret om de zwendel. Piet besloot terug te komen om dien ouwe beter te leren kennen, daar zat wat in!...
Mama vertelde, dat Miepje zo aardig piano speelde. Helaas hadden ze de piano weg moeten doen, toen pa eens opgelicht was door een sluwen bedrieger, en het was er nooit meer van gekomen een nieuwe te kopen. Zo jammer van Miepjes talent, iedereen had er over geroepen, zo mooi als ze speelde. Piet sloeg met de vuist op tafel: wat een schande om een talent te laten mislukken voor een paar rottige centen! De
| |
| |
wereld deugde niet, als zulke dingen mogelijk waren! Gelukkig bestonden er nog mensen, die in staat waren recht te maken wat krom is!... Wat bliksem, moest zo'n arme meid nou.... Daar moest wat aan gedaan worden!...
Twee dagen later werd er 's morgens een piano gebracht. Ouders en dochter stonden geslagen. ‘Van meneer van Aalst,’ zei een van de sjouwers. Het was een hels werk om het zware bakbeest in het salonnetje te wurmen en er werd tamelijk veel beschadigd. Maar Miep was in de wolken, haar moeder jubelde en de ouwe schoenmaker schudde het hoofd en keek somber: was die aardige knul stapelgek geworden?... Zo meteen meende hij het nog met Miep! Moeder keek vals en Miep trok een lip: als je eigen vader ook zo over je sprak....
's Zondags kwam Piet terug.
Hij droeg een wandelstok en bracht bloemen mee. De vrouwen jubelden en moesten hem alle twee een zoen geven. Ze zeiden, dat hij niet zo verkwistend moest zijn, het was eigenlijk veel te veel, wat moesten de mensen er wel van denken?... ze wisten heus niet, of ze zoiets wel mochten atsepteren. Maar Piet wenkte luchtig af.... 't was nogal erg, zo'n piano!... dat deed em niks.... de mensen konden de kouwe koorts krijgen en nou wou hij er niks meer over horen.... Mensen waar ie van hield, deed ie graag een pleziertje, en als Miep nou maar blij was, dan was hij het allang. Nou, Miep was natuurlijk in de wolken. Ze speelde het Wilhelmus, nadrukkelijk en verschrikkelijk vals, maar dat hoorde ze zelf niet. Ze
| |
| |
ging bij het pianospelen uit van het aloude beginsel: laat uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet.
Piet die nogal muzikaal was, kreeg er buikpijn van, maar daar was een bittertje goed voor. De ouwe man bekwam niet van zijn verbazing: hoe zo'n pientere jongen er zó in kon tippelen! Hoe kwam ie zo dol op Miep!... Maar dan herinnerde hij zich, dat hij met Mieps moeder getrouwd was, en schudde mistroostig het hoofd: daar dee je niks tegen, het was een soort zinsverbijstering, en ieder kreeg zijn aanval op zijn tijd.... jammer van dien jongen, hij zat er blijkbaar goed voor ook.... Piet werd gelaafd en gevoed als een vorst. Het was een compleet verlovingsdiner....
De buurt stond er versteld van: Miep van de schoenmaker had zich een vrijer aangemeten! En wat voor een! Die gaf piano's weg! Mama vertelde het zo langs haar neus weg en met een precieus pruimemondje: Miep d'r aanstaande heb er een piano kedo gemaakt.... ja, een nette beer, nou....
De buurt kon haar bloed wel drinken, maar viste zoetsappig en begerig naar meer bijzonderheden. Die ze in geuren en kleuren kreeg: een hotelhouder, nou alsjeblieft, zo om en de nabij honderd kamers, en een ober in rok.... en zaken deed ie ook, aan de beurs, deftige familie.... affijn, dat zag je op het eerste gezicht: een echte fijne heer.... ja Miep deed het goed.... och edukaasje was zo'n hoop waard voor een meisje.... als je je wist te gedragen, kon je in alle kringen komen.... De buurt roddelde, woedend en verslagen, en nam eerbiedig de hoed af, als de verloofde van Miep de straat inkwam.
| |
| |
Dat spook van een Miep... die vogelverschrikker... hoe had ze 'm dat gelapt?...
Piet kwam er bijna dag aan dag. Hij zat naast Miep op de canapee, maar praatte met den ouwen baas. Nog wat verlegen, lichtte mama toe, dat werd wel anders.
Soms nam Piet den ouwe vóór het eten mee uit en dronk grote borrels met hem, luisterde bewonderend naar zijn hengelaarslatijn en vertelde zelf zijn verbazingwekkendste geschiedenissen, zonder er ooit in te slagen, den schoenmaker te overbluffen. Tussen twee daverende leugenverhalen in, probeerde deze hem in de goedheid zijns harten zachtzinnig te waarschuwen voor de dwaasheid, die hij op het punt stond te begaan, maar Piet klopte hem lachend op de schouder: hij liep in geen zeven sloten tegelijk.
‘Die vrouw van mij triomfeert maar,’ bekende de schoenmaker beschonken en wraakzuchtig. ‘'t Is mijn eigen wijf, maar dat gun ik er niet.... ze triomfeert maar.... ze loopt nu niet alleen over mijn maar over heel de buurt heen.... en dat gun ik er niet.’
‘Echt niet?’ informeerde Piet.
‘Om de sodeju niet,’ bezwoer de schoenmaker plechtig en spuwde nadrukkelijk een straal tabakssap meters ver weg, want buitenshuis pruimde hij.
‘Dan mot je Maandagmorgen om elf uur in het cafeetje tegenover je winkel komme,’ zei Piet, ‘dan kan jìj triomfere.’
‘Hoe dan?’ vroeg de schoenmaker, hevig geïnteresseerd.
| |
| |
......Jullie piano? meneer van Asselt hep em voor een maand gehuurd....
| |
| |
‘Kom maar, dat zajje wel zien. As je je kiezen maar op mekaar houdt.’
De schoenmaker kwam het cafeetje binnensluipen op de afgesproken tijd.
Zijn aanstaande schoonzoon zat er al bij het venster met een kop koffie. Hij had het ondergordijntje dichtgeschoven. Om kwart over elf reed er een meubelwagen bij de schoenwinkel voor.
‘Let nou op,’ waarschuwde Piet.
Twee zware sjouwers gingen naar binnen. Om zeventien minuten over elf kwamen er doordringende kreten uit de winkel. Om negentien minuten over elf stond de hele buurt om de meubelwagen samengedrongen en genoot volop van de sensatie. Zij hoorde een der sjouwers bulderen:
‘Jullie piano?... meneer van Asselt hep em voor een maand gehuurd en nou komme me-n-em terug halen.’
De buurt gierde en gaf commentaren, die niet vrij genoemd mochten worden van leedvermaak. Om twintig minuten over elf besprenkelde een onbedaarlijk wenende moeder haar flauwgevallen dochter met eau de Cologne.
Om even over half twaalf reed de meubelwagen met de piano de straat uit onder luid gejuich van de buurtgenoten. De schoenmaker had de hik en drukte Piet aangedaan de hand. De tranen liepen hem over de wangen toen hij zei:
‘Ik heb altijd wel gedacht dat je daar veel te kwiek voor was.... Maar as je door de straat komt, gooi ik
| |
| |
je m'n hamer dwars door de ruit naar je kop, dat ben ik aan m'n vrouw en dochter verplicht.’
En daarmee was de verloving verbroken.
Piet voelde zich tevreden over zijn paedagogische strategie: zó moest je zulk vrouwvolk aanpakken. En van tijd tot tijd zag hij zijn ex-schoonvader-in-spe ergens in een afgesproken kroegje.
Want hij bewonderde hem zeer en voelde zich na aan hem verwant.
|
|