straat.... Daar heb ie spulle staan, nou, daar zou je van opkijke.... een hemelbed.... wastafel.... divan.... een piano.... spiegel, tapijte, salon-ameublement, afijn.... een piekfijn boeltje....’
‘Zo zo zo?... Dat zou je hier niet verwachten.’
‘Da's juist de truuk van de jen,’ onderwees Piet hem grinnekend. ‘Iedereen mot denke, dat er niks te hale valt.... da's voordelig voor zulk soort.... eh.... koopmanne, za'k maar zegge.’
‘Kan ik 'et niet even zien?’ vroeg de klerk begerig.
‘Sorry,’ zei Piet, ‘as-t-tie weggaat, neemt ie de sleutels mee.... maar ik zal 'em zegge, dat u geweest ben....’
‘Nee, nee.... geen woord, denk er om!’ schrok de jongeman. ‘Hij mag er niets van weten!’
‘Ahaaah!’ zei Piet langgerekt, en stak de tweede gulden in zijn zak. ‘Ik zwijg as een heel kerkhof, hoor meneer, ken u op an....’
Hoopvol, een vrolijk deuntje fluitend, wandelde de klerk met zijn waardevolle inlichtingen naar het station.
Die avond bracht Piet zijn eenvoudige meubeltjes bij een goeie vriend, waar hij ook bleef slapen. En toen een paar dagen naderhand de keurige klerk terugkwam met de nodige volmachten en een deurwaarder, ontving hij de heren met voorbeeldige onderdanigheid.
‘Je patroon?’ vroeg de klerk, zeer bewust van het belangrijke ogenblik.
‘Weer naar ze verloofde,’ vertelde Piet spijtig, ‘maar as u 'et boeltje zien wil, dat ken hoor, want