saal groot, maar ze moeten bovendien uitermate afzichtelijk zijn. Ik voel er knobbels op als vuisten met gloeiende plekjes overdekt, en ook moeten er blaren op zitten als eieren en ontvelde plekken, waar het rauwe vlees te zien is. En de zolen zien er zeker ongeveer uit als een speldenkussen, want daar voel ik duizend stekende puntjes die allemaal iets betekenen en die met z'n allen iemand razend kunnen maken van dreinerige, treiterende pijn. En rond m'n enkels zit een gloeiende ijzeren band, dunkt me, die ook nog te nauw is en knelt. - Ik durf er niet naar te kijken, vrezend een soort verschijning uit een nachtmerrie te zullen zien. Ik heb inderdaad die hallucinatie, dat ik besta uit niet meer dan twee krankzinnig grote, afgrijselijke lelijke en ongelooflijk pijnlijke voeten. Al het andere is weg, bestaat niet meer, had ik vroeger wel eens, maar nu niet meer, nu heb ik enkel maar die twee vervloekte voeten, die monsters...
Lezer, dit is geen droom, geen visioen, geen schrikvoorstelling. Het is enkel maar de gewaarwording van iemand, die pas terug is van een veeldaagse mars...
't Is een prachtige wandeling geweest. Een wandeling die een burger zich niet kan voorstellen, en die hij ook nooit zal ondernemen, tenzij de sport hem in z'n hoofd geslagen is. Een wandeling van dagen achtereen, elke dag een flinke dertig kilometer ver. Met onderweg nog een spelletje oorlog, waarbij hoort: looppas, liggen, vuren, opstaan, door hakhout kruipen en weer hard lopen. En zo loop je dan ongemerkt een halve provincie in de rondte. ‘Ongemerkt’ dan bij manier van spreken. Want eigenlijk merk je het bliksems goed, zie je.
Je voeten namelijk zijn niet gebouwd voor zulke prestaties. Of ze zijn in elk geval door de beschaving zover ontaard, dat ze deze dingen niet meer dulden. Vooral niet de druk van de ‘modelbepakking’. De eerste uren gaat dat wel. Zo tot een uur of twee. Maar dan de rest! Met ontzetting kijk je telkens naar beneden, en stelt verbaasd vast, dat je voeten nog aan je benen zitten. En dat ze aldoor maar blijven gaan, de een voor de ander, de ander weer voor de een, ontelbaar vele malen achtereen. En zo voor 't uiterlijk zijn ze niet groter dan anders en er sijpelt geen bloed tussen de veters van je schoenen door. Er slaan ook geen vlammen, of tenminste vonken naar buiten.
Dan rust je weer eens een kwartiertje. Zalig strek je je uit, verlegt elke tien sekonden je voeten, telkens makkelijker. O, je voelt je weer kiplekker! Maar, ach lieve hemel! als je weer beginnen moet! Dan voel je duidelijk, dat er diepe sneden in je voeten zitten, wat zeg ik! dat je voeten aan stukken en brokken in je schoenen liggen. En je enkels willen niet meer buigen! Rondom je heen zie je pijnlijk verwrongen gezichten, angstige vraagogen, die informeren of jouw voeten ook te pletter zijn. Maar na een minuut of wat komt de lenigheid een beetje terug. De pijn wordt draaglijker, de pas zekerder.