LX
O de verstokte toneelspelers! De maniakken van de schone schijn, die weten, allemaal!!! dat zij op dit ondermaanse zweven, gedragen door de vleugelen van de schijn, dat heel hun doen en laten schijn is, een kleurige, mooie schijn soms, een grijze, vervelende schijn meestal, maar altijd schijn toch, en die niet vrezen, niet in doodsangst zitten, dat op een dag deze schijn zal uiteenspatten als een broze zeepbel! En de voor ons, pardon, voor jullie, burgers, onverklaarbare manier, waarop ze mekaar helpen, deze schijn te behoeden voor ruwe windstoten, om toch vooral te voorkomen, dat de zeepbel barsten zou. Toch ga ik er eens weer tegen blazen!
Als ik het nog eens ooit tot landstormplichtig generaal breng zullen ze een kwaje an me hebben! Want ik zal redeneren: ‘Wat bliksem en donder! (Als generaal sta je boven de wet en mag je flink alles zeggen wat je wilt.) Ze zullen mij niet belatafelen, de slimmerikken! Ik zal mijn ogen openhouden en kijken als ik wil en in de richting die ik wil.’
Een generaal!... Dat is iemand, die een heel stuk leger onder z'n verantwoording heeft. En die zo nou en dan es elletjes komt loeken, of de zaken wel in orde zijn bij zijn onderdeel. Dat laat ie dan een dag of wat van te voren weten, waarschijnlijk in de vage herinnering aan vroeger dagen, toen ie nog maar een gewoon officiertje was of nog minder en toen het op gewone dagen zo'n vieze boel was in de kazerne. Nou, en dat mag je wel dulden als gewoon officier, dat zijn je zenuwen sterker en je verantwoordelijkheid is niet zo aller-afgrijselijkst officieel en uitgebreid. Maar als generaal kun je niet toestaan, dat het een ‘rotzootje’ is bij je troepen en bovendien, als je een dusdanig zootje vindt, moet je maar standjes uitdelen en ellenlange rapporten laten schrijven, en je maal bederven, en de eerbied en de genegenheid van je ondergeschikte officieren verspeel je, enfin, je vergalt je eigen leven en - 't helpt toch geen bal... die overtuiging moet rotsvast gevestigd zijn in elk generaalshart, dat vergrijsde in de dienst. (Excuseer de gewaagde beeldspraak!) Dus... Dus spreekt het vanzelf, dat je dagen te voren je komst aankondigt. Je bespaart je zelf en anderen een massa onaangenaamheden, je ziet een keurig net boeltje en je kunt goedkeurend knikken en genadig komplimentjes uitdelen en tegen onhebbelijke krantenschrijvers met een gerust geweten een grote mond opentrekken. Want je hebt de boel in orde bevonden en dan heeft een ander niets meer in te brengen, niets, minder dan niets. En na afloop van de inspektie, aan tafel, onder een mooi aantal glazen goeie wijn, kijk je glunder de tafel rond, lacht stilletjes in je eigen bij het zien van al die ernstige gezichten, die stralen van dienstijver en welwillendheid tegenover heel de wereld. Je herinnert je de tijd toen je zelf nog officiertje was, en hoe je-n-em kneep as de ziekte, wanneer de generaal moest komen, en hoe fijn je-n-em