onheilspellend stil. De luit' begint een beetje te blozen, herhaalt nog eens: ‘Dat duld ik niet.’
Dan komt in eens een stem: ‘Luitenant, de bonen zijn niet gaar.’
Het noodlot! Toch een klacht!
‘Wie zegt dat daar? Wat is dat voor een manier!’
Een sergeant staat op: ‘Ik lui'nt. 'k Dacht, dat u klachten over het eten kwam innemen.’
‘Jij moest zo beleefd zijn, zag, eerst je mond leeg te eten, eer je tegen me praat. M'n mond is leeg, lui'nt.’
‘Dat is niet waar, je kauwt nóg!’
Een stem van een onbekende: ‘Hij pruimt, lui'nt!’
Lui'nt bloost dieper, reageert voorzichtiglijk niet. De man antwoordt: ‘Toch is m'n mond leeg, lui'nt.’
‘Zwijg, als ik tegen je spreek!’
‘Ik dacht, dat u uitgesproken was, lui'nt.’
‘Hoe heet je?’ Deze politie-achtige vraag is altijd de voorbode van grote dingen. De naam wordt genoemd: Pieterse.
‘Je zult van me horen!’ En sabelkletterend schrijdt de verbolgen hoogheid heen. De half rauwe bonen komen niet meer ter sprake. Even later het hoofd van de lui'nt om de hoek: ‘Hoe heet je ook weer?’
En het koor valt in, op alle toonaarden: ‘Pieterse, lui'nt!’
Dan verdwijnt het rode hoofd voor goed en een stuipachtig lachsalvo barst los.
Daar was een hele opera in elkaar gezet voor de volgende middag. Maar toen, met strategische takt, kwam de luit' niet. Het is een zware baan en de boosaardige sergeants zullen later als ze zelf hoog zijn, de wrange vruchten plukken.