de zwaarmoedige levensliedjes werden met de dag langer en droefgeestiger. We leden aan diepe vereenzaming in de volle drukte van het regiment, maar we wisten geen naam voor het sombere samenstel van gewaarwordingen, dat ons dreef tot baldadigheden en kwajongensstreken.
Tot op een dag het wonder gebeurd is!
't Was een zonnige winterdag en de dienst was afgelopen. Overal slenterden soldaten rond, verveeld, uit gewoonte lurkend aan hun pijp of sabbelend op een eind sigaar, dat achteloos tussen slappe lippen bungelde. Ze staarden suffig naar de grond, met triest hangende koppen en betekenisloze, trage woorden gingen dor heen en weer.
Toen kwam een vaag gerucht de jongens verlevendigen. Er kwam een heimelijk licht in hun ogen. De bewegingen werden krachtiger, leniger en opgewekt ging de vraag rond: ‘Is het waar?’ Ze rekten nieuwsgierig de halzen en liepen driftig naar de ingang. En daar, waarachtig bleek de gouden waarheid! Geschreeuw ging op, joelde schaterblij rond.
‘Jongens!... Rokken!’
En er wás een meisje! Niet bijzonder mooi, niet bijzonder lief, maar toch... een meisje. Ze had een rood hoedje op met een witte veer. En een blauw manteltje aan en hoge gele laarsjes. Een droom! Hoera!... Jongens!... Rokken! Van alle kanten kwamen ze aan. De barakken liepen leeg. De korveeërs lieten bezems en emmers in de steek. Uitrustingen bleven half opgepoetst liggen. Jongens... gauw! Een kippie! Een kippie! Het hele regiment kwam op de been, dromde te zamen, verlustigde zich aan de aanblik van het ongedachte, het onmogelijke, het wonder! Een vrouw in het kamp! Officieren staken hun hoofden door de raampjes van hun loods naar buiten, glimlachten, draaiden hun knevel op. Een vrouw... een meisje! Hoe was het mogelijk?
't Was een meisje, dat haar zieke broer kwam bezoeken.
En ze had een kleur als een pioenroos onder het leuke rooie hoedje. Het regiment maakte plaats. De jongens zeiden geen brutale dingen. Ze drongen alleen samen op haar weg, keken naar haar met verbaasde, verheugde ogen. Ze huldigden de vrouw, de koningin. En ze begrepen in eens, wat ze gemist hadden al die tijd.
Toen ze in de ziekenbarak verdween, steeg een donderend ‘hoera!’ uit duizenden kelen en verrukt stond het hele regiment te wachten, geduldig, tot ze terug kwam... om haar uitgeleide te kunnen doen.
Het was een schone dag en onvergetelijk!