XLV
Daar loopt in sommige kazernes een hardnekkig gerucht, dat de schrijver dezer notities onder de bewoners dier villa verkeert. Er zijn zelfs officieren, die de schrijver met naam en toenaam menen te kennen. Er zijn er ook, die achter de schermen bij kameraads informeren, of hun vermoedens juist zijn. En die krijgen dan gewoonlijk nul op het rekest. Geen wonder! Want eerlijk gezegd, ben ik niet op een bepaalde plaats en beleef zelfs in sommige gevallen op één dag dingen, die op meerdere dagen zijn voorgevallen. Ja, op de keper beschouwd ben ik eigenlijk niemand of meerdere personen tegelijk, wat op hetzelfde neerkomt. En begrijpt u, lezers, waaróm de officieren zo graag willen weten, wie de dader dezer onschuldige notities is? Ze zullen mij wel niet een ‘diner met groot ceremonieel’ willen aanbieden, veronderstel ik? Dat zou een te wrede beproeving zijn voor mijn door kazernekost verwende maag. Een huldeblijk? Och nee, dan blijf ik liever helemaal in de schaduw, want niets is in dienst zwaarder te dragen dan hulde. Willen ze me voordragen voor een ridderorde? Maar welke? De Militaire Willemsorde wellicht? Voor moed, beleid en trouw? ik zou haar toch niet durven dragen, want dan zou ik m'n leven lang veroordeeld zijn om te salueren voor elke soldaat, die ik ontmoet - zelfs later, als ik eens weer burger ben, over eindeloos veel tijd. Maar wat dan?
Ze zullen toch niet de bedoeling hebben -'t is haast niet te denken, maar in dienst zijn meer griezelige mogelijkheden! - ze zullen toch misschien niet...? Stel je voor, dat ze de argeloze noteerder willen ‘drukken!’ Dat ze er niet te gen zouden kunnen om de meest elementaire waarheden te horen! ik durf het haast niet veronderstellen, want wie heeft ooit van een dergelijk Alvaachtig optreden in dienst gehoord?
Toch, hoe dit zij, er wordt sterk geïnformeerd. En daarbij doen zich wonderlijke complikaties voor. De volgende bijvoorbeeld:
De kommandant (vertrouwelijk): Zeg amice, ik veronderstel, dat jij die vent wel kent, die ‘Notities’ in Het Volk schrijft. Is dat zo?
De ondergeschikte (staal): Jawel, lui'nt.
De komm. (verheugd): Aha, dat dacht ik al. En wie is 'et?