in de gang hangt, dat er een pakje voor mij gekomen was. Dat kon ik om vier uur gaan halen op ‘de rustkamer’. (Dat is een bijzonder soort kamer, waar inderdaad weinig gerust wordt). M'n hart popelde. Een pakje! Het duurde lang eer de deur van de rustkamer open ging!
En toen ik er op af. En er wás een pakje. Zorgzaam hield ik het in m'n arm, het lieve kleine pakje. Wat zou er in zitten? O, het heerlijk geheimzinnige van zo'n gesloten pakje. En dat prettige idee, dat ze daar in die vreemde, verre burgermaatschappij nog zo aan je denken, dat ze je een pakje sturen! Op de kamer terug heb ik een sigaar aangestoken en ben op m'n krib gaan zitten, me zelf tot de hoogst mogelijke graad van genoeglijkheid opwindend. Zorgvuldig, langzaam de touwtjes losgeknoopt, ondanks driftige aanmaningen van ongeduldige slapies, die vermoedden, dat er voor hen allicht iets af zou vallen. Dan het grauwe papier weggevouwen en daar kwam een blikken kistje te voorschijn. Leuk kistje, kan je altijd nog gebruiken om tabak of suiker in te bewaren.
Maar dan gaat het dekseltje open en nog duurt het geheim en z'n bekoring voort. Er liggen allerlei kleine pakjes in, maar ze zijn zorgvuldig omvouwen met lekker krakende papiertjes. En een voor een komen nu de heerlijkheden voor de dag.
Ach, het was zo in-en-in-knus. Zo ongewoon en zo onbegrijpelijk-fantastisch zou ik haast zeggen. Burger, ik weet heus niet, of je m'n enthousiasme zult kunnen begrijpen. Maar dat raakt m'n kouwe kleren ook niet, want jullie burger-ideeën hebben in onze wereld geen waarde of aanzien.
Uit het eerste pakje kwamen schijfjes worst, van die bruine gerookte worst, met witte spekpikkeltjes. En drie, vier proevende monden verklaarden eenparig, dat ze kostelijk smaakte.
Dan kwam uit een ander pakje een gebakken karbonade te voorschijn, een weelde voor het oog. Er was jaloezie en de karbonade de lekkere, bruine karbonade, verhuisde naar de zwarte kist onder m'n krib, waar meer proviand in zit.
Toen vonden mijn gretig grabbelende handen twee stukken kwatta, waarop ‘ieders oog gericht is’, en waarvan er een, in stukjes gebroken, door de omstanders dadelijk werd opgeknabbeld. Welk lot gedeeld werd door een paar appelen, die in een hoekje ontdekt werden. Een busje leverpastei wekte een extase van bewondering en ging door alle handen, onder luide kreten van bijval.
Ach, en toen kwam de klap op de vuurpijl: twee dik gesmeerde boterhammen van wit brood! Dat, lezer, was het eigenlijk soldateske en ook het geschenk, dat klaar en zonder kans op misvatting al de genegenheid en heel het lieve medelijden demonstreerde van de schenkster, die mij deze verrassing bereidde.