man, mee uitrukken. 'k Had de moord in en ik verrekte van de pijn, maar wat doe je? Meesjouwe maar.’
‘Nou’, kankert een ander, ‘'t is natuurlijk beroerd as je niet goed mee kan, maar as je je gezin mot achterlaten in een andere stad, net as ik, en ze hebben dan krappies-an te vrete, dan krijg je nog wel wat meer de pest in. Soms denk ik wel es: wat zijn we toch een troep stomme honden, dat we maar met ons laten sollen. Me vrouw is ziek en me hele zootje loopt in de war. Gelukkig dat me zus nog wat op me jonges kan toezien. En je ondersteuning en je huurbon. 't Is goddome nog erger of-ie d'r om komt bedelen! Die kale jakhalzen op zo'n bureau trekken net een bakkes of 't een gunst is, dat ze 't nog geven. En dan willen ze met alle geweld, dat je je bek nog vol hebt over vaderlandsliefde.’
‘Jawel’, valt nummer drie in, ‘vaderlandsliefde! Je lacht je dood as je daaraan denkt. Hoe kan je nou liefde hebben voor iets, dat je uit je gezin haalt, dat je hele boel ondersteboven smijt en je in een kazerne opsluit as een dief. Nergens houen ze rekening mee. Je kan hebben wat je wil, maar je krijgt niks gedaan. Of je verarmt, of je d'r helemaal onder doorgaat, 't kan ze geen bal verdommen en je mot je bek nog houwen anders ga je de kast nog in op de koop toe.’
‘Ja maar’, protesteert een burger, ‘dat bekijk je toch verkeerd. Je mot es eventjes bedenken, dat 't vaderland toch ook nog wel veel voor je doet, waar je dankbaar voor mag wezen.’
De landstormers zijn echter onvermurwbaar en kijken de civiele mens minachtend aan.
‘Mot je maar eerst es onder dienst komme!’ hoont een lange vesting-artillerist. ‘En waar is al die flauwe kul voor nodig? Hadden ze ons, getrouwde kerels, nou nog 's verplicht om 's avonds te oefenen en bijvoorbeeld een dag per week veldoefening te houen of zo, dan had je ten minste je kop boven water gehouën. Maar nee, ze motte soldaten hebben. In de kazerne mot je en ze motte je kunnen negeren en pesten, anders zijn ze niet tevreden. Mooie rotzooi!’
Dan, in eens, komt er uit een hoek, laag bij de grond vandaan, een scherp klagend stemmetje.
‘Ik wou, dat ik in jullie plaats was!’
Verbouwereerd over zoveel nare dwaasheid, kijken de landstormers naar de hoek, waar de stem vandaan komt. En ze zien daar een meelijwekkend gedrochtje, een kleine, schrikkelijk krom gegroeide bultenaar, wiens afstotend lelijke, grote kop scheef op z'n hoge schouders staat. Hij kijkt naar hen met z'n droefgeestige bruine ogen en er beeft even iets in de hoeken van z'n grote, scheve mond. Hij lijkt op een lamgeschoten vogel, of een verminkte, buitengewoon lelijke aap.