IX
Het is een eigenaardige gewaarwording, 's morgens om negen uur door de Kalverstraat te flaneren in marstempo en gekleed in een kostuum, dat een slagersjongen de prettige opmerking ontlokt: ‘De boeven worden gelucht’. De straat ziet er dan vreemd uit, verlaten, droefgeestig: wat is de Kalverstraat zonder drukke passage? Winkeliers houden trapjes vast, waarop dienstmeiden staan die glazen lappen. Een enkele late boemelaar scharrelt, schuw in het sterke daglicht langs de huizenkant, grauw bleek, afgemat, blauw onderwalde ogen. Hij loert onder z'n hoedrand uit naar de marcherende troep, verbaasd en idioterig. Hij snapt het niet en sjouwt maar verder, te moe voor veel aandacht. In de lege winkels zijn bedienden in overhemdsmouwen aan 't vegen en in de etalages worden nieuwe schikkingen voorbereid. Je ziet ook al pientere vrouwtjes, die op boodschappen uitgaan en achter de glazen deuren komen nieuwsgierige kopjes van winkeljufs en dienstmeisjes. Ze lachen, spottend of medelijdend. Maar je lacht niet terug, niet uitnodigend of enkel maar beminnelijk zelfs, want het konsigne is: ‘voor je kijken en stalen gezichten’.
't Was warm en we zweetten. Natuurlijk zweetten we. Een landstormman van Bosboom is iemand in een boevenpak, die ietwat wonderlijk zich over de grond voortbeweegt, en die zweet, al maar zweet, van 's morgens half zes tot 's middags kwart voor vier. Want dan is de dienst afgelopen en dan houdt ook prompt het zweten op.
We gingen onze bewapening halen in de Oranje Nassau-kazerne.
Ha! toen we terug marcheerden! Dat was wat anders! Toen droegen we ransel en koppel en geweer. Een beetje stuntelig wel is waar, maar we waren een gewapende troep! Ze lachen niet meer. De slagersjongens zelfs kijken met