III
Al weer een gewichtige dag. En vroeg begonnen. Om vijf uur al, een half uur vroeger dan anders. Waarom? Omdat een andere kompie naar Laren ging. Daar moeten ze een half uur vroeger voor op. En dan moet heel Entos een half uur vroeger reveilleren. Waarom? Dáárom. Geen praatjes. ‘Hap zeit-ie!’
De zon op Entos is een gemeen loeder van een zon. Zij is er broeiender, stovender dan overal elders. Ze omvangt je helemaal met een stoffige, droge, woestijnachtige hitte. Ze jaagt het zweet je poriën uit met een ongemanierde snelheid. Iedereen zou daar zweten en aangezien soldaten gauw zweten, hoef je niet te vragen hoe het op Entos gesteld is. Iedereen drijft. En de Entos-zon kent geen medelijden. Ze heeft heel de dag genadeloos gebrand en geschroeid en de frisheid kwam pas, toen de arme soldaten haar niet meer behoefden: na de dienst.
Ja, een gewichtige dag. Vermoeiend van enorme lijntrekkerij, grotendeels. Och, och, wat kan je moe worden van lijntrekken! Een broek passen. Rusten. Uitblazen en een pijp stoppen. Een andere broek passen en dan weer amechtig neervallen op je strozak.
Dan ineens: turnen! Turnen bij een hitte van 90 graden in de schaduw. Het was een pracht-schouwspel. Dikke, stijve mannen, zwetende, puffende, hijgende, kankerende dertigers, looppas, gaan met dij-heffen, lopen op een horizontale balk, over een schutting van ruim twee meter hoog klimmen, met een zwaai je d'r over gooien, klimmen in touwen. Een reeks van vermakelijke filmtonelen, maar aten toe wel een beetje droevig van bijgedachten. De instrukteur was echter een schappelijk type, liet alles maar zo'n beetje waaien.
De filosoof van de sektie zei: ‘Je mot maar net doen of ie gek ben: alles maar dadelijk naäpen, wat ze je voordoen’. En de sektie heeft die raad gevolgd. Heel de dag hebben we maar net gedaan of we gek waren en met stalen gezichten de grootste nonsens aangehoord en uitgevoerd, precies alsof het redelijke zaken waren.