Frank van Wezels roemruchte jaren & Notities van een landstormman
(1969)–A.M. de Jong– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |
Notities van een landstormmanGa naar voetnoot* | |
[pagina 349]
| |
IIncident in Bellevue. De landstormmannen van de jaarklasse 1908 zitten in het zaaltje van Bellevue en wachten. Vogels van zeer diverse pluimage. Ze wachten. Niemand weet wat er gebeuren moet. Er is een gedrukte stemming, wat geroezemoes van pratende mannen, af en toe wat vreemd klinkend gelach. Een meneer in civiel met een vogeltype begint namen te roepen. Een ander in uniform loopt rond, aldoor stilte verzoekend die niet komt. De geroepenen staan op, worden naar voren verwezen, waar even gepraat is en papiergeritsel. Dan verdwijnen ze door een zijdeur. Er komt belangstelling, nieuwsgierigheid. Er komt hilariteit bij zonderlinge namen. Plotseling, op een stil moment, klinkt de stem van de meneer in civiel, duidelijk en helder: ‘Bosboom!’ Beweging. Verbazing. ‘Bosboom!’ Dan, spontaan, barst er gejoel los. Men gaat staan, schreeuwt, tiert. ‘Hooo!... Bósboooom! Bó-ó-ó-ó-sbooom! Slaat 'em dood!’ De meneer in civiel en die in uniform, glimlachen, diskreet, een beetje zuur. Bosboom gaat naar voren, lachend, groetend met de hand, verdwijnt snel door de zijdeur. En de kalmte keert weer, er is nog wat gegrinnik van voldoening. Flauw. Maar dit was toch het incident van Bellevue, waar de mannen op Entos vandaag telkens weer om gnuifden. Even, heel even hadden ze hun hart gelucht. Wat later werd er geroepen: ‘Van Gijn!’ ‘Van Gaan!’ riep een Jordaanse jongen in m'n buurt. ‘Alweer een menister... Nou weit ik, woar ze al die wechejaagde menisters loate: ze moake d'r landstomers fen.’
De krijgsartikelen. Een sergeant-majoor - de moeder van de kompagnie zoals ieder weet - las ons de lugubere krijgsartikelen voor. Jammer! Dat had een ander moeten doen. Met wat meer gevoel voor humor, die op een dag als deze zo hard nodig is. En 't hoort er bij, humor. De krijgsartikelen zijn humoristisch. Geestig, hier en daar bij het clowneske af. Maar de majoor had een kraakstem, een lelijke, erg droge, erg uitdrukkingloze kraakstem. Het bewoog hem niet. Maar het aandachtig gehoor puurde er zelf de humor uit. Hij las voor, telkens van vreselijk brutale vergrijpen tegen de krijgstucht, die gestraft worden met de dood én bovendién, met vervallenverklaring van militaire stand of waardigheid. ‘God god,’ zuchtte naast me een mager kleermakertje, ‘da se je nou dood- | |
[pagina 350]
| |
schieten, da's 'et ergste nie, maar dat ze je dán nog uit de militaire stand schoppen, da's erg... da's beestachtig.’ En we waren het met hem eens. Daar hadden we nou zo veel moeite gedaan om soldaat te mogen worden en dan zo... |
|