antwoordde: ‘Als u 't nog voor mekaar kunt boksen, liefst vandaag nog.’
‘O, maar natuurlijk! Hoor je 't, foerier? Sergeant Van Wezel wenst vandaag nog af te presenteren. Zorg je d'r voor?’
De foerier was minder toeschietelijk.
‘'k Heb 'et anders bar druk’, mopperde hij. ‘Iedereen wil in eens op de eerste dag de biggels nemen. Dat gaat zo maar niet.’
‘Nou, doe je best es’, vermaande de kapitein goedig. ‘De sergeant is zo lang in 't hospitaal geweest. Wees menselijk, denk menselijk: hij wil natuurlijk dolgraag zijn gezin weer es zien, wat jij sergeant?’
Hoonde-n-ie 'em? Nam ie 'em d'r tussen? Maar meespelen!
‘O ja, kapitein, natuurlijk! Dat begrijpt u, hè?’
De foerier keek 'em van ter zijde aan, trok een scheef gezicht, grinnikte oneerbiedig. Die wist er allang alles van. Kon de zon in 't water zien schijnen. Maar wát een bofkonten eigenlijk, die landstormknullen. Wat was hij as dure sok daartegen? Wat kon 'et hun, kuchboksers schelen, dat de mobilisatie afgelopen was? Kwam dat dooie garnizoensleven weer. En veel emolumenten waren foetsie. Pestwereld!
‘Nou, kerel’, eindigde de kapitein de audiëntie, ‘zoek dan je spullen maar bij mekaar voor de inspektie.’
Meteen werd er geklopt en een soldaat stak z'n verfomfaaide kepi met een groezelig, ongeschoren gezicht er onder, om de hoek van de deur.
‘Kaptein, mag ik u 's effe wat vrage?’
O wee! dacht Frank, die zal even op z'n vestje gespuwd worden! De brutaliteit om zó je kompagnieskommandant te overvallen. En tot zijn eindeloze verbazing antwoordde de kaptein gemoedelijk: ‘Waarachtig, zeker, jongen, kom maar binnen. Wat had je? Vertel maar es op.’
Het werd benauwend. Wat gebeurde hier? Waar was ie verzeild? Waren zulke dingen mogelijk in het Nederlandse leger?
‘'k Heb een briefkaart vamme zuster, kaptein. Z'is ziek en ze vraagt of ik komme ken. Zou ik niet een passie kenne krijge tot morgenochend? Ken ik met een treintje na de dienst naar d'r toe.’
Hoe barstte de vent niet van die leugens! Alles aan hem schreeuwde, dat ie stond te liegen. En zo maar midden in de week een treinpas? Stapelkrankjorum! Politiekamer!
‘Zozo’, kwam de kapitein nadenkend. ‘Hoef je niet op wacht?’
‘Nee, kaptein.’
‘Nou, dan is-t-er niks in de weg, hè. Kom jij dan straks maar even om je pasje...’
Frank nam de vlucht. Hij hield het niet langer uit. 't Was gewoon zielig! Die kapitein was idioot geworden en ze maakten d'r gruwelijk misbruik van. Wat een toestand!