aan het praten te krijgen, maar kreeg verstrooide, niets zeggende antwoorden, waar hij niet wijzer van werd. Tenslotte ging hij recht op het doel af.
‘Gerbrandt, je gaat achteruit inplaats van vooruit.’
‘Ja?’
Het klonk zonder belangstelling, als ging het om iets, dat hem niet zelf betrof.
‘Voel je je ziek?’
‘Nee...... misschien een beetje moe. Waarom?’
‘Waarom?...... Je staat me niet aan, vriend.’
‘Dat spijt me.’
Hij glimlachte flauw. Coster keek hem doordringend aan.
‘Je verbergt iets voor me...... je tobt ergens over.’
Gerbrandt haalde de schouders op.
‘Jawel...... Zeg 't me, misschien kan ik er iets aan doen...... Als je genezen wilt, moet je meewerken...... Ik zie je minder worden en ik kan er geen oorzaak voor vinden...... Zeg 't me, als er iets is.’
‘Er is niets. De hele boel verveelt me alleen en lijkt me doelloos...... zo totaal zonder slot of zin.’
‘Zo...... en dat zeg jij?...... Je bent op een gevaarlijke helling, Breêro...... Ik zeg je: keer om...... dit is gevaarlijker dan je denkt.’
‘Werkelijk?’
‘M'n God, man, je praat net of 't leven je onverschillig is.’
‘En als dat zo was?
Met open mond keek Coster hem aan. Om hem schrik aan te jagen zei hij bruusk:
‘Dan ga je achter elkaar dood.’
‘Meen je dat?’
‘Dat meen ik.’
Er kwam een schelms licht in Gerbrandts ogen.
‘Grappenmaker!’ zei hij glimlachend en weigerde er verder over te praten.
Radeloos ging Coster heen. Zijn practijk had hem geleerd, dat mensen, die niet meer leven wilden, zich onbewogen lieten sterven en geen geneeskunde kon hen redden. Zou er een vrouw achter zitten? Dat meisje van bij Teller, waarover hij het in 't laatst van het vorige jaar zo vaak had?...... Een afgebroken amourette...... Och nee...... dat was om te lachen...... Breêro, de eeuwige verliefde, die zou sterven aan een blauwe scheen!...... Hij had ze