| |
| |
| |
3
En het viel niet mee.
Van dag tot dag werden de moeilijkheden groter.
Van alle kanten kwamen vorderingen los, waar Adriaan Cornelisz. geen vermoeden van had gehad en de grootte van het deficit groeide aan tot een bedrag, waar hij van duizelde. Dat begon inderdaad op een algehele ruïne te gelijken.
De maand Januari werd voor den vervolgden Adriaan een ware hel. Het water steeg hem tot de lippen. Begin Februari moest hij hypotheek nemen op zijn huis aan de Burgwal, zijn laatste onbezwaard bezit en het zou zeer de vraag zijn of daarmee het laatste gezegd was. Hij kwam somber gestemd, met gebogen hoofd en een gebroken gevoel uit het kantoor van notaris Pilorius en liep in donkere gedachten verdiept langs de Nieuwe Dijk, toen hij aangesproken werd:
‘Sinjeur Bredero’......
Hij keek op en lichtte de hoed. Het was de oude heer Pauw.
‘Gaat u de kant van de beurs op? Dan hebben we dezelfde weg.’ Hij praatte wat over het ongewoon koude weer, de succesvolle vertoning van Gerbrandt's ‘Klucht van den Molenaar’, die hij geestdriftig prees, vroeg naar de welstand van zijn vrouw en dochters. Adriaan antwoordde beleefd, maar een weinig verstrooid, zijn zorgelijke gedachten nog niet meester. Op de hoek van de Dam, vroeg Pauw onverwacht:
‘Apropos, Sinjeur Bredero, hoe staat het met de afwikkeling van het faillissement van dien schavuit Texel, waar u zo ongelukkig in gemengd is, naar ik hoor?
Met een wanhopige poging tot een onbezorgde glimlach antwoordde hij:
‘Wel, ik hoop, dat we er nu zijn, Sinjeur Pauw.’
‘De kwestie is, dat ons huis ook nog een vordering in die zaak heeft liggen,’ verklaarde Pauw ongedwongen, en ziende, dat Bredero verbleekte, vervolgde hij geruststellend: ‘O, niet bijzonder belangrijk...... een bagatel van enkele duizenden guldens...... maar het moet toch geregeld worden...... Zoudt u tijd en lust hebben, daar...... laten we zeggen vanavond om een uur of acht...... eens met mij over te praten bij mij thuis...... U weet toch waar ik woon?’
| |
| |
‘Zeker, Sinjeur Pauw...... ik zal er op tijd zijn.’
‘Dank u...... Tot vanavond dan, Sinjeur Breêro.’
Hij stak hem de hand toe, die de ander drukte zonder het zich bewust te zijn. Met de hoed in de hand bleef Adriaan hem na staan kijken, verbijsterd, de dood in het hart. Een bagatel van enige duizenden guldens...... Voor hem kon dat de genadeslag betekenen......
Met bevende knieën kwam hij thuis. Moeder Marrigje schrok van zijn bleek gezicht en holle, wanhopige ogen.
‘Wat is er gebeurd?’
‘Niets, niets, vrouw...... de kou heeft me een beetje bevangen...... Maak es wat koffie voor me’......
Adriaan Cornelisz. was een liefhebber van die nieuwe drank, beweerde, dat hij een kalmerende uitwerking had en dat het je helder in het hoofd maakte. Marrigje haastte zich aan zijn verlangen te voldoen en vroeg nog een paar maal of hem werkelijk niets bijzonders overkomen was, maar hij schudde het hoofd, slurpte langzaam het bittere, opwekkende vocht en sloot zich op in zijn kantoortje in het achterhuis om na te denken en middelen te beramen om ook dit fatale gat gestopt te krijgen. Hij werd er moedeloos onder. Zonder het geld van de kinderen zou het niet gaan...... En hij had zich zo vast voorgenomen daar niet aan te raken...... Precies op de afgesproken tijd liet een bediende hem de kamer van Sinjeur Pauw binnen. Het was een ruime, voornaam gemeubelde kamer met een paar fraai geschilderde portretten en tegen de zijwand een grote wereldkaart, waar op de oceanen kleine scheepjes geprikt zaten: de laatste havens, van waaruit bericht binnengekomen was van de onderscheiden kapiteins. Sinjeur Pauw kwam hem vriendelijk tegemoet en bood hem een gemakkelijke leunstoel bij de haard, waarin een goed vuur brandde.
‘Het vriest weer hard buiten?’
‘Ja, 't is vinnig koud.’
Pauw ging zitten en lei de vingertoppen van zijn benige handen tegen elkaar. Glimlachend keek hij naar zijn bezoeker, die strak in het vuur staarde en er aarzelend de bevende handen naar uitstak.
‘U hebt grote zorgen, Sinjeur Bredero’......
‘Groter dan u kunt vermoeden, Sinjeur Pauw.’
‘Ik weet er wel wat van...... een vuile zaak.’
| |
| |
‘Een zeer vuile zaak...... Ik...... ik weet niet hoe ik 't redden zal’......
Hij had het gezegd eer hij het wist en schrok ervan, zelf horend, hoe wanhopig het klonk. Medelijdend nam Pauw hem waar. Hij wist uit ervaring hoe zoiets voelde...... In zijn jonge jaren, vóór het grote schip reê gekomen was, had hij meer dan eens met net zulke lege ogen naar de ondergang zitten staren...... Maar deze man was niet jong meer...... Het was ook geen groot zakenman...... Het was niet zo moeilijk hem weer op dreef te helpen......
‘Kom, kom, niet zo somber, Bredero...... Waar een wil is, is een weg.’
‘Een mooi spreekwoord,’ antwoordde de ander bitter. ‘De wil is er wel, maar langzamerhand zie ik geen weg meer. Ik heb het gevoel of ik door een moeras wandel...... bij elke stap verder zakt mijn voet dieper weg’......
‘Wilt u mij niet eens precies uiteenzetten, hoe de zaken staan?’
‘Hoe groot is uw vordering, Heer Pauw?’
‘Laten we dat even buiten bespreking laten...... die ligt veilig in mijn particuliere kast en heeft geen haast...... Biecht u maar eens volledig...... dat zal u opluchten...... Daarna kunnen wij zien of er toch nog niet een uitweg uit de moeilijkheden te vinden is.’
Adriaan Cornelisz. keek hem plotseling aan. Zijn stem klonk zo vertrouwenwekkend. Als de grote Sinjeur Pauw hem zou willen helpen, was er natuurlijk een kans. Er was genoeg in zijn zaak, wat gezond was en in de naaste toekomst renderen zou, als het maar niet meeopgeslokt werd door de steeds wassende vloed van schulden. Een klein straaltje hoop lichtte aan.
Bedachtzaam begon hij zijn uiteenzettingen. Hij had alle cijfers vast in zijn hoofd, godbeware ja, hij had ze duizendmaal van alle kanten bekeken. Af en toe vroeg Pauw iets en maakte een aantekening op een vel papier, dat op een laag tafeltje naast zijn stoel lag. Brederode verwonderde zich heimelijk om het scherpe inzicht, dat uit de rustig gestelde vragen bleek, die aldoor precies naar de kern der belangrijkste dingen drongen. Toen hij gereed was, keek Pauw peinzend in het vuur en knikte enkele malen bedachtzaam met het hoofd.
‘Juist,’ zei hij toen en keek zijn aantekeningen door. ‘U hebt gelijk...... de zaak is allesbehalve hopeloos...... Onder voorwaarde,
| |
| |
dat u voor een behoorlijke termijn beschikken kunt over een vrij belangrijk crediet’......
‘Een enorm krediet!’ liet Adriaan zich benauwd ontvallen.
Pauw glimlachte.
‘Alles is betrekkelijk,’ zei hij. ‘U hebt persoonlijk uw zaken intelligent en eerlijk genoeg gedreven. Als u niet verwikkeld geraakt was in de machinaties van die sluwe en au fond toch onhandige fantast, zou u er lang niet slecht voorstaan...... Ik heb u nog geen kwaad woord over dien fraudeur horen zeggen’......
Bredero kleurde.
Hij was de man van mijn enige zuster...... Ik heb hem altijd vertrouwd’......
‘In zaken moet men alleen zichzelf vertrouwen...... Enfin, dat is nu eenmaal gebeurd, nakaarten helpt niet...... Ons huis is bereid u het nodige krediet te verschaffen’......
‘Tot welk bedrag, Sinjeur Pauw?’
‘Tot elk bedrag, dat nodig zal blijken om uw zaken weer vlot te maken.’
Adriaan sprong overeind, rood van opwinding.
Pauw wenkte met de hand.
‘Wacht u even. Wij zijn zakenlieden, nietwaar?...... Natuurlijk zijn er voorwaarden, rente, zekerheidstelling, enzovoort...... Maar daarover worden wij het wel eens. Dat bespreken wij morgen bij den notaris.’
‘Heer Pauw, ik weet waarlijk niet, hoe ik u bedanken zal’......
‘Dat moet u vooral niet doen. Ik stel u immers alleen maar een zakelijke transactie voor. Ik ben overtuigd, dat ons huis er niet slecht bij zal varen.’
‘Niet als ik er iets aan doen kan althans, daarop geef ik u mijn woord als eerlijk man.’
‘Ik weet het en heb er alle vertrouwen op...... Overigens, Sinjeur Bredero, ligt het geld in een stad als Amsterdam eenvoudig op straat. Men moet alleen weten waar. Ik ben over het algemeen vrij goed ingelicht. Ik zal mij veroorloven u af en toe een kleine aanwijzing te geven...... zoveel te eerder zijn wij weer quitte, nietwaar?’
Hij lachte en knipoogde, als de ene samenzweerder tegen den andere. Ook Adriaan lachte, maar de tranen stonden hem in de ogen van ontroering.
| |
| |
‘Sinjeur Pauw,’ stamelde hij, ‘ik begrijp niet, waaraan ik zoveel goedheid te danken heb’......
Maar mijn beste Adriaan Cornelisz., het betekent toch allemaal niets!...... De enige manier om onze vordering veilig te stellen is: u weer te paard te helpen. Daar is wat liquide geld voor nodig en toevallig stikken wij daar op het ogenblik in...... Een speculatie als een andere...... en zonder noemenswaard risico...... Bovendien, uw zoon Gerbrandt is een goed vriend van mijn zoon Jacob...... laat de vader iets doen om die vriendschap te honoreren...... Ik zie hem niet vaak meer...... Ik vermoed, dat een zekere coquette Joffer daar de oorzaak van is.’
‘Ja, daar moet iets ergs gebeurd zijn tussen die twee...... Haar huwelijk schijnt hem totaal uit de lijken geslagen te hebben...... Gelukkig is hij er nu weer overheen’......
‘En hoe gaat het met uw jongste dochter? Was ze niet naar buiten voor haar gezondheid?’
‘Dat is ze nog. Ze sterkt goed aan. Maar ze wil liever nog een poos op dat dorp blijven...... Ze is van het boerenleven gaan houden, zegt ze’......
‘Dat is heel goed mogelijk...... Laten we een glas drinken op haar gezondheid.’
Toen Adriaan Cornelisz. een uur later weer op de gracht stond, haalde hij diep adem en schudde in ongelovige verbazing het hoofd...... De grote koopman Jacob Pauw, die de naam had een der hoogmoedigste mannen van Amsterdam te zijn, had met hem gepraat als een oud vriend, als gelijke tot gelijke. Hij trok hem met één gebaar van zijn machtige hand uit het moeras, waarin hij zo goed als verzonken was. Hij zou hem met zijn raad en inlichtingen bijstaan...... dat was de fortuin!......
Als een bom kwam hij binnenvallen, kuste Marrigje dat het klapte, pakte Hillegond om het middel en danste met haar rond de tafel en lachte dreunend om hun beangste gezichten: zij dachten natuurlijk, dat hij krankzinnig geworden was onder de stapels moeilijkheden.
‘Wijn op tafel!’ schreeuwde hij. ‘Waar is Gerbrandt?’
Deze kwam juist van boven hollen, verschrikt door het tumult. Adriaan greep hem bij de schouders en begon opnieuw rond te springen, zijn zoon meesleurend. Gerbrandt dacht, dat hij dronken was, hield hem met geweld staande en vroeg:
| |
| |
‘Wat is er gebeurd, vader?’
‘Een kleinigheid!’ riep Adriaan. ‘Ik heb een nieuwe compagnon gekregen!...... Morgenavond heb ik geen schulden meer, overmorgen koop ik het stadhuis en de Waag en binnen een jaar heel Amsterdam, met de mensen erbij!...... Nou?’
‘Wie is die nieuwe compagnon?’ vroeg Gerbrandt achterdochtig. Adriaan Cornelisz. trok de schouders vierkant, stak de borst vooruit en zei:
‘Jacob Pauw, de vader...... niemand meer of minder...... Maar dat blijft een geheim tussen ons, want hij wil zijn naam niet genoemd hebben...... Schenk de roemers vol, Hilletje, dan zal ik jullie de zaak uit de doeken doen...... Ja, moeder, je hebt er vaak over gezucht, dat je beroemde zoon omging met mensen boven zijn stand...... nou zie je, waar het goed voor is...... Ik drink op de edelste, braafste man van Amsterdam, onze edelmoedige redder...... Sinjeur Jacob Pauw’......
Zij dronken. Gerbrandt probeerde zijn schrik te verbergen. Hij begreep niet, wat daarachter kon steken. Stijntje had den trotsen man diep beledigd en vernederd. Zag hij hier een weg om zich te wreken?...... Was het een val?......
Adriaan was gaan zitten, stopte een pijp en begon, behagelijk dampend, te vertellen. Het leek hemzelf een sprookje. Nu eerst bekende hij, hoe groot de ramp gebleken was en hoe hij aan de rand van de afgrond gestaan had. Als morgen het huis Pauw met zijn vordering gekomen was, zou hem weinig anders overgebleven zijn dan ook failliet te gaan...... Nu was alles gered en de toekomst verzekerd...... Voor het eerst sinds maanden zou hij een rustige nacht hebben...... Grote God, wat was hij moe!...... Nu de zenuwen bedaarden voelde hij het pas...... of hij een heel veem alleen volgedragen had...... Marrigje schreide en streelde dat grauwe, afgematte hoofd, waar zoveel bulderende stormen waren overgewaaid...... De Heer zij geprezen, die redding gebracht had in de hoogste nood...... Zichtbaar had Hij het gemoed van dezen machtigen, harden en trotsen man verzacht en tot hulp genegen...... Gerbrandt dacht na. Hij was nog steeds niet gerust...... Deze heren speelden met fortuinen en mensen als de kat met muizen...... Vader was argeloos in het net gevlogen...... Maar hij wist meer...... hij kende het ware motief, dat achter deze handelwijze stak: Stijntje en haar zoontje van Lucas...... Wat had de oude vos
| |
| |
voor?...... Er kon van alles achter zitten, goed en kwaad...... Hij moest er het zijne van hebben en besloot den leeuw in zijn hol te gaan opzoeken en een frontaanval te doen......
De oude Pauw ontving hem dadelijk, toen hij belet liet vragen.
‘Zo, Gerbrandt...... blij je weer eens te zien...... En wat verschaft mij het genoegen?’
‘Mijn vader was gisteravond bij u.’
‘Ja...... wij spraken wat over zaken’......
‘Dat weet ik...... Vader kwam buiten zichzelf van vreugde thuis.’
‘Dat doet me plezier. Ik ben ook tevreden over de zaak, die wij beklonken.’
Gerbrandt keek hem scherp aan. Pauws gezicht stond vriendelijk en volkomen argeloos. Dat hoorde bij het spel.
‘Mag ik u ook vragen, Sinjeur Pauw, wat u met deze edelmoedigheid voor hebt?’
Het klonk scherp en achterdochtig.
Een vermoeide uitdrukking trok de voren in het gezicht van den koopman dieper. Wist die jongen misschien...... Daar zei hij het al:
‘Ik weet alles van Stijntje en Lucas...... en uw bezoek aan haar’...... Pauw had zijn hulpeloos handgebaar.
‘Juist...... en je dacht...... Jaja...... Ik mag je niet eens een verwijt maken, vrees ik...... Ik heb het er naar gemaakt...... In jouw ogen heb ik zelfs het recht verbeurd iets goed te maken van wat ik bedorven heb...... Je denkt net als je zuster...... Ik neem het jullie niet kwalijk...... ik begrijp het...... ik heb het verdiend’...... Het klonk zo moedeloos en verslagen. Het was onmogelijk nog langer aan zijn oprechtheid te twijfelen...... Nu eerst zag Gerbrandt, hoe zeer hij vervallen was sinds hij hier, anderhalf jaar geleden het laatst in huis geweest was. Diep weggedoken in zijn grote Italiaanse zetel leek hij klein en zeer oud. Er was niet veel over van de statige koopman en zijn zelfbewuste trots. Verdriet en vruchteloos berouw hadden hem gesloopt voor zijn tijd...... Medelijden bewoog Gerbrandt...... die man moest veel geleden hebben...... Misschien beoordeelde hij hem verkeerd...... Zachter zei hij:
‘Vergeef me, Sinjeur Pauw...... Ik maakte me ongerust over vader’......
Pauw wuifde met de hand.
‘Stil maar, Gerbrandt, ik begrijp het wel, maar je vergist je......
| |
| |
Ik heb veel verkeerd gedaan...... veel kwaad gebrouwen...... en mijn straf gekregen...... hoe zwaar, dat zul je eerst leren beseffen, als je zelf kinderen hebt en je stelt je voor, dat ze je op deze wijze ontvallen...... Ik ben een ander man geworden...... Ik zal wel niet lang meer leven...... Sta mij toe, van tijd tot tijd eens iets goed te doen...... misschien zal God dat in aanmerking nemen bij zijn oordeel’......
Gerbrandt was diep getroffen. De nederige, klagende woorden uit deze mond klonken dubbel tragisch. Hij kon er niet aan twijfelen, dat Sinjeur Pauw het oprecht meende en door zijn groot verdriet, zijn vernietigend schuldgevoel gelouterd was tot een beter, wijzer man.
‘Ik vraag u om verschoning voor mijn verkeerde gedachten, Heer Pauw...... Er blijft mij alleen over u te danken voor wat u in vaders zaken gedaan hebt’......
Hij stond op en stak de hand uit, die hij hem bij het binnenkomen niet gereikt had.
Ook Pauw kwam overeind, greep zijn hand en hield die vast.
‘Dat is niet de moeite waard om over te praten,’ zei hij levendiger.
‘Maar als je toch dankbaarheid wilt tonen’......
Hij stokte.
‘Ja?’
‘Doe dan een goed woordje voor mij bij je zuster...... dat ze tracht mij te vergeven...... en me de kleine jongen af en toe laat zien’......
Nu begreep Gerbrandt zijn diepste beweegredenen. Hij drukte hem de hand en zei:
‘Daar zal ik mijn best voor doen’......
Dan boog hij en ging. Vermoeid zakte Sinjeur Pauw in zijn stoel terug en sloot de ogen......
|
|