13
De schok had moeder Marrigje kwaad gedaan. De koorts verergerde, maar zij was sterk en Gerbrandts belofte van beterschap en zijn berouwvol gedrag tegenover haar, deden haar zoveel goed, dat zij spoedig aan de beterhand was, tot vreugde van heel het gezin.
Een poosje later kwam Adriaan Cornelisz. op een avond bij Gerbrandt binnen en ging zitten voor een praatje. Hij viel met de deur in huis en zei:
‘Gerbrandt, vertel me eens,...... ik hoor van verschillende kanten, dat je nogal eens gezien wordt met Dieuwertje Jansd. uit de Halsteeg...... Is dat zo?’
Gerbrandt werd rood. Hij knikte verlegen.
‘Ja vader.’
‘Zo?...... Nou...... ik moet zeggen, je hebt geen slechte keus...... Maar...... eh...... wat wou je daarmee?’
‘Niks, vader......’
‘Geen ernstige dingen dus...... nou, daar ben je ook nog rijkelijk jong voor...... Maar, jongetje, dan een beetje voorzichtiger aan...... je moet ook om de naam van dat meisje denken...... eer is teer...... 't is een alleraardigst ding...... Je merkt, dat er al over gepraat wordt......’
Gerbrandt tekende met bevende vingers krabbeltjes op het papier, dat voor hem lag. Adriaan keek naar het verlegen, rode gezicht van zijn jongste zoon. Hij moest er heimelijk om lachen. Wat was het nog een jongen, ondanks zijn zijïg donker aankomend snorretje. Vaderlijk goedmoedig ging hij voort:
‘Ik heb er niks op tegen, dat je wat ronddartelt en uit vrijen gaat, Gerbrandt...... je hebt er de jaren voor en ik ben zelf ook jong geweest...... Maar zie een beetje vooruit en zie wat je jezelf...... en ons verschuldigd bent...... Je hebt goede vooruitzichten, meen ik, als schilder en als poëet...... Bederf het niet door de onberaden keuze van een verkeerde vrouw uit te nederige stand...... Heb wat geduld en je kunt rondkijken naar een meisje van deftige familie en in goede doen...... Laat je driftig bloed je geen parten spelen, man, hou je hoofd koel...... je bent nog veel te jong voor de ketting...... De stormachtige vlagen van de jeugd zijn spoedig uitgeraasd...... zorg dat je er niet door in 't verdriet