met dat gescharrel rond z'n buurmeisje. Gerbrandt keek hem aan, de vent was bijna een hoofd groter dan hij en zeker vier of vijf jaar ouder. Maar hij was niet bang voor hem en vroeg spottend:
‘En als ik 'et je zeg, wat wil je dan met die wetenschap, Dirk Segersz...... zo heet je immers?’
‘Ik verkeer met Dieuwertje.’
‘Zo?...... En zij ook met jou?’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Of ze ja tegen je gezegd heeft.’
‘Dat niet...... maar dat zal ze zeggen.’
‘Zal ze dat?’ vroeg Gerbrandt opgelucht.
‘Dat zal ze.’
‘Heeft de waarzegster je dat verteld?’
‘Nee, maar dat weet ik zeker. En ik waarschuw je: kom er niet tussen, want ik ben niet van plan om dat op me te laten zitten.’
Gerbrandt lachte luid.
‘Kom es terug, als je een boodschap van Dieuwertje hebt,’ zei hij schamper. ‘Ik lach om je waarschuwingen en dreigementen. Als je me hebben wilt, kun je me altijd vinden, al was 'et nou dadelijk......’
Zijn stem had een donkere klank gekregen. Een doffe vechtwoede maakte zijn ogen troebel. Uitdagend keek hij Dirk Segersz., een zadelmakersgezel, in de flikkerende ogen. Even scheen het of deze op hem los zou springen, maar juist kwam Dieuwertje er aan en een verwensing mompelend trok hij zich terug.
‘Wat was er?’ vroeg Dieuwertje met angst in de ogen.
‘Niets,’ zei Gerbrandt, diep ademhalend om tot kalmte te komen. ‘Wij praatten over de prettige dag.’
Zij keek hem onderzoekend in de ogen en vroeg ongerust:
‘Jullie hadden toch geen ruzie?’
‘Hoe kom je d'rbij?’
‘Dirk loopt aldoor achter me aan...... hij is zo driftig en zo jaloers.’
Lachend nam hij haar bij de hand en trok haar mee.
‘Laat hem...... Kom, de wagen staat al ingespannen......’
Het gezelschap was wat vermoeid van de lange dag, het zware eten en de gulle slokken dubbel bier, die de paling als zwembassin moesten dienen. Er werd meer gefluisterd dan luid gepraat. Dirk