en sloot de ogen voor de gevaren, die zij zo duidelijk zag. Hij lachte haar uit, als zij er iets over losliet, noemde haar een overbezorgde klokhen, die haar kiekens niet onder de vleugels wou laten wegkomen en praatte haar bezwaren luchtig weg: Gerbrandt was een jongen en moest in de wereld vooruit...... Misschien had hij wel gelijk, was zij dom en kortzichtig. Wat wist een vrouw van het bezige en ingewikkelde leven der mannen, hun berekeningen en zorgen, hun weg door het leven...... Was het niet beter, het maar over te geven, te berusten en haar vertrouwen te stellen op God en haar man, die toch zo verstandig was en zich steeds verder in de wereld vooruit werkte?......
Zij hadden het ruimer, dan zij ooit had durven dromen, zij hoefde niet op geld te kijken, er was vrolijk vertier in huis, er kwamen deftige mensen en los zich bewegende kunstenaars over de vloer, wier namen een goede klank hadden. Het was zeker dwaas van haar dat haar hart dit alles niet vol en blij aanvaarden kon, gelijk Adriaan deed, die gul en breed genoot van al het goede, dat hij met ijverig streven had weten te verwerven. Zij durfde hem niet bekennen, dat zij diep in haar ziel vaak terugverlangde naar de eerste, stille, bescheidener jaren, toen het leven zo veel eenvoudiger was en intiemer, dicht bijeen in samen gedragen zorg en zuinig beheer der inkomende verdiensten. De deftige aanloop van kooplui, notarissen, makelaars en schilders overweldigde haar een beetje, zij voelde zich beklemd tegenover de enen, verontrust door de libertijnse toon en uitbundige manieren van de anderen en er werd veel, en heftig soms, geredekaveld over dingen, waar zij met haar verstand niet bij kon, waar ze zin nog belang van begreep. Maar Adriaan genoot, straalde van opgewektheid en levenslust. Hoe kon zij anders dan een opgeruimd gezicht tonen en meedoen in dit al luider bestaan, haar waardigheid als gastvrouw ophouden, al had haar stille, beschouwende en wat zwaartillende aard het gaarne anders gewild? Het zou ondankbaar en liefdeloos geweest zijn, haar man, die in harde strijd en met schrander inzicht dit alles voor hen verworven had, te verhinderen er volop van te genieten...... Haar vrome ziel kon het er alleen met zichzelf niet over eens worden of dit genieten van het goede der aarde niet te ver ging, een te grote plaats innam in hun leven en tot zonde werd. Ook en vooral maakte zij zich zorgen om de kinderen: was het goed, dat zij opgroeiden in deze overvloed, zonder te leren be-