Zij had hem een zoon geschonken en was kort daarop aan even hevige als onverklaarbare koortsen gestorven. Hij was verdoofd geweest van de slag en had er nooit aan gedacht te hertrouwen, wijdde zich geheel aan zijn studies en de opvoeding van zijn zoontje, in wien hij een ongemeen scherpe en snelle geest meende op te merken en hoopte hem te zien opgroeien tot een sieraad van de humanistische kunsten en wetenschappen en, misschien, een der belangrijkste mannen van zijn land. Voor zichzelf had hij geen eerzucht. Buiten zijn omgang met enkele geleerden en kunstenaars verkeerde hij bijna met niemand, maar hij correspondeerde in bloemrijk en sierlijk gewonden Latijn met vele van de grootste geleerden, die, door heel Europa verspreid, overal hun licht deden schijnen over nieuwe uitvindingen en ontdekkingen, welke voorbestemd leken om het aangezicht der wereld grondig te veranderen.
Soms bracht hij zijn zoon Steven mee. Deze en Gerbrandt kenden elkaar al jaren, maar hadden nooit toenadering gezocht. Gerbrandt was wat schuw tegenover den vreemd beleefden en fraai gekleden jonker, en hij had ook een beetje minachting voor zijn fijn besneden, te blank gezicht boven de kanten kraag, omzwierd van golvend, goudblond haar, zijn stille, bleekblauwe ogen en kleine, witte handen, die nooit eens vol vuil of krabben zaten. Hij vond hem een slap, wezenloos en verwaand soort jongen zonder pit in zijn lijf, net een meid eigenlijk, de moeite niet waard om je mee bezig te houden.
Maar op een middag hadden ze allebei een opvoering in de Oude Kamer bijgewoond en toen Steven kort daarop weer met zijn vader in de Nes kwam, hadden de jongens daarover een gesprek aangeknoopt, en er ruzie om gekregen. Gerbrandt had de spelers mateloos bewonderd om hun brede gebaren, hun galmende manier van de verzen te declameeren, hun statige gang en de vervaarlijk rollende ogen, waarmee ze klachten en dreigementen nadruk bijzetten. Steven glimlachte om zijn tomeloze geestdrift en stak onomwonden den draak met de gezwollen onnatuur van de vertoning; het brallende pathos van de hoofdrol, waarbij Gerbrandt dikke tranen vergoten had, had Steven doen krimpen van het lachen, hij vond de verzen plomp, gebrekkig en hol, vals en rammelend, en het hele spel om bij te bezwijken van verveling, de stompzinnige en breedsprakige braafheid van de enen maakte hem aan